Wel kan men zeggen dat het beste gedeelte van het vroegere stadshart (Kaasmarkt, Grote Oost)
door deze voorzieningen min of meer is geoccupeerd. Maar ook elders in de oude stad, op kennelijk
minder riante punten, alsmede aan de toevoerwegen benoorden de spoorweg en in de nieuwe stadswijk
in het noordoosten zijn gebouwen voor sociale en culturele doeleinden verrezen. Aangezien de
gebouwen van deze categorie evengoed als winkels, werkplaatsen, handels- en verkeersbedrijven,
deel hebben aan de streekverzorgende functie van Hoorn, moet deze grote en onsystematische
verspreiding van de sociale en culturele voorzieningen over de stadsplattegrond worden betreurd.
Immers, hoe meer de verzorgingsfunctie van Hoorn ook ruimtelijk is geconcentreerd, des te
gemakkelijker functioneren de onderdelen dier functie uit hoofde van de daartussen nu eenmaal
bestaande samenhang. Daaruit vloeit voort een richtlijn voor het gemeentelijk beleid, dat ware te
richten op bevordering der concentratie voor zover andere belangen zich daartegen niet verzetten
en het geen buurtvoorzieningen betreft. In dit verband moge er de aandacht op worden gevestigd,
dat het ontwerpen en verwezenlijken van uitbreidingsplannen voor de nieuwe buitenwijken en het
opzetten en uitvoeren van een saneringsplan voor de oude stad eigenlijk niet los van elkaar kunnen
worden ondernomen. Vandaar dat men zich ernstig ial moeten bezinnen op een structuurplan voor de
gehele toekomstige stad.
In dat structuurplan zal niet alleen aandacht moeten worden geschonken aan het reserveren
van terreinen in de buitenwijken ter bevrediging van behoeften die 'eigenlljk in de oude stad
thuishoren, maar waarvoor aldaar ook door sanering geen plaats meer zal zijn te vinden. Men zal ook
moeten letten op het verkrijgen van verkeersverbindingen tussen de nieuwe stadswijken en de oude
stad op een wijze, welke tot herleving van de thans ten dele met afsterving bedreigde buurten in
die oude stad kan leiden.
Het is een groot algemeen belang, dat het hart van een stad op zijn plaats blijft, alsook dat het
naar behoefte kan worden vergroot. In vele steden bestaat de mogelijkheid de bebouwing naar alle
zijden uit te breiden en het hart, in de regel gelegen in de oude stad, geleidelijk te doen groeien
binnen de voormalige stadsgrachten. Het beeld van de roos, waarvan de bladeren rondom elk voor zich
tot ontplooiing komen, is ten dezen aanzien wel gebruikt.
Voor een stad als Hoorn, gelegen op een in zee uitstekende punt van het vasteland, is het moeilijk
het ideaal van de zich ontplooiende roos te benaderen, met het gevaar, dat het stadshart al te
gemakkelijk op drift geraakt of dat een tweede stadscentrum in één der buitenwijken ontstaat.
Beide gevolgen doen zich in eerste aanleg reeds voor. Waardedaling van de panden in de oude stad
en de ontwrichting van de oorspronkelijke opzet der nieuwe buitenwijken, welke nog vele decennia
te klein zullen blijven voor het goed doen functioneren van een tweede stadscentrum, zijn te
duchten. Is deze minder gewenste ontwikkeling af te remmen, te verhinderen?
Het is duidelijk, dat de bouw van nieuwe buitenwijken ten noorden en ten oosten van de oude stad -
begonnen met de aanleg van de spoorlijn Zaandam-Purmerend-Hoorn-Enkhuizen in 1884-1885, de
verplaatsing van het Rijkslandbouwproefstation van het Breed naar het Keern in 1896, de bouw van
de ziekenverpleging "De Villa" buiten de Koepoortsbrug in 1907 en van de woningen aan de Venenlaan
in 1908 - voortgang zal hebben. Aan de andere zijden wordt de stad door water begrensd, ook in de
toekomst, als de Markerwaard zal zijn drooggelegd. Wil men nu ten zuiden en ten westen van het
stadshart (de "Winkeldriehoek") nog zoveel mogelijk buurten scheppen, die een betekenend
tegenwicht kunnen vormen tegenover de nieuwe stadswijken in het noorden en oosten, dan zal men de
oostelijke helft van de oude stad (ten oosten van de Achterstraat, de Nieuwstraat en de Kerkstraat)
en de buurt tussen het Grote Noord en de Westerdijk moeten regenereren en deze buurten, zoals
gezegd, in verband moeten brengen met de nieuwe stadsdelen. Naar het voorkomt, is zulks niet
geheel onmogelijk.
Wat de vele monumenten van bouwkunst en historie in Hoorn aangaat, daaromtrent valt te bedenken,
dat zij - ofschoon zij eerst goed tot hun recht komen, indien het stadsschoon architectonisch als
een geheel wordt behandeld - slechts in stand kunnen blijven, voor zover zij een werkelijke
functie in het levende stadsorganisme kunnen vervullen. Slechts enkele van deze gebouwen kunnen
als musea worden ingericht. De andere kunnen alleen behouden blijven, als de kosten voor herstel
en onderhoud worden opgebracht uit bewoning of huisvesting van diensten en bedrijven.
Zoals de schoonheid van Oud Hoorn is voortgekomen uit de welvaart en de zin voor orde en schoonheid
van een burgerij onder doelbewuste leiding van een krachtig stadsbestuur, zo kan Nieuw Hoorn
buiten en binnen de voormalige stadsgrachten slechts tot een levende stad worden, indien burgerij
en gemeentebestuur zich richten naar een harmonieus. de gehele stad omvattend plan.
VAN DEN BERG.