Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn; functies en perspectieven (17)

C. De landbouw

Wat de landbouw betreft, mag men verwachten, dat het grasland geleidelijk verder zal worden omgezet in tuingrond. Voor zover dit geschiedt in de richting van de ooftteelt, zal het gevolg hiervan ook een vergrote arbeidsgelegenheid voor onzelfstandigen zijn. Hier staat tegenover een te verwachten onttrekking van cultuurgrond aan zijn huidige bestemming voor doeleinden van woningbouw en industrie. Aangenomen kan worden, dat t.a.v. de zelfstandige agrariërs beide tegengesteld gerichte factoren elkander zullen neutraliseren. Wat de onzelfstandige agrariërs betreft, zal het proces van in produktie komen der in de aangrenzende gemeenten gelegen oofttuinen voortgang vinden. Dit zal een toenemend beroep op de arbeidsmarkt doen. Gezien de mentaliteit van de in Hoorn gevestigde landarbeiders zal Hoorn een forensenfunctie voor de landbouw kunnen blijven vervullen en deze zelfs enigszins ontwikkelen (vgl. Medemblik). Het aantal zelfstandige agrariërs is over ca. tien jaren op ± 100 te stellen (1947: 98), het aantalonzelfstandigen op ± 175 (1947: 162), het totaal aantal mannelijke agrariërs dus op 275 (1947: 260).

D. De visserij

Nadat de Markerwaard zal zijn tot stand gekomen, zullen de Hoornse vissers vermoedelijk toch ter plaatse blijven wonen, gehecht als zij aan Hoorn zijn. Als aanvoerhaven zullen zij vermoedelijk Enkhuizen kiezen, doch verhuizing daarheen is weinig waarschijnlijk. Wel is aan te nemen, dat de groep door veroudering en inperking van het aantal gunningen geleidelijk zal verminderen. Het totaal voor de naaste toekomst is te stellen op ten hoogste 30 mannen.

Conclusie

Het totaal aantal mannen, over tien jaren werkzaam in stuwende bedrijfstakken, zal - indien de gemaakte veronderstellingen juist zijn - ten hoogste 3244 kunnen bedragen, een toeneming sinds 1947 met 54%. Deze toeneming komt vrijwel geheel voor rekening van de nijverheid.
Het volgende staatje moge een duidelijker beeld geven.

31 dec.
1930
31 mei
1947
31 mei
1947
schatting
voor de
naaste toek. 2)
1) 1) 2)
abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel.
streekverzorging  1386 62.4  1458 64.4  1353 64.2  1459 45.0
nijverheid  573 25.8 401 17.7 372 17.7 1410 43.5
landbouw 168) 9.9 283) 14.8 260) 14.8 275) 9.4
visserij 52) 52) 51) 30)
overige beroepen,
en bedrijven van meer
dan regionale betekenis §)
42 1.9 70 3.1 70 3,3 70 2,1

totaal

2221

 100,0

 2264

 100,0

 2106

100,0

 3244

100,0

Het percentage der mannelijke beroepsbevolking, werkzaam in plaatselijk verzorgende beroepen, bedroeg in 1930: 40,1, in 1947: 43,5. Bij een gelijke relatieve toeneming zou men in 1965 rekening moeten houden met een percentage van ± 47,0. Een zo snelle relatieve groei van de verzorgende beroepsbevolking mag voor de toekomst niet waarschijnlijk geacht worden. Niettemin is, bij een eventueel stijgend welvaartsniveau, toch niet onwaarschijnlijk, dat het percentage nog zal toenemen. Een percentage van 45 is aannemelijk. In dat geval zal de totale, ter plaatse werkzame mannelijke beroepsbevolking toenemen tot 100/55 x 3244 = 5898 of rond 5900 mannen.

1) inclusief tijdelijk niet~werkenden.
2) exclusief tijdelijk niet-werkenden.
§) t.w. personeel van het rijkslandlbouwproefstation en koopvaardij personeel.