Hoorn is in dit stadium dus behalve uitvoerhaven, ook marktplaats. Een derde functie komt
vermoedelijk reeds in de 14e eeuw tot ontwikkeling, n.l. die van thui.shaven voor schippers, die
in dienst van Vlaamse en Dordtse kooplieden de korenvaart op de Oostzee uitoefenen
(2). De voortschrijdende specialisatie van scheepstypen levert,
naast het handelsvaartuig voor alle wateren, een zeeschip op, te groot voor het binnenwater. Deze
ontwikkeling maakt Hoorn, tot ± 1315 gelegen bij een toegangsweg tot Noordhollands
Middengewest, tevens tot overslaghaven, niet alleen van Kennemerland, maar ook van het langs deze
binnenwateren bereikbare Dordrecht en van de Vlaamse handelscentra
(3); langs Hoorn gaan later, als de bloei van de IJsselsteden
taant, ook produkten uit Keulen en omgeving.
In 1341 blijkt de haven te ondiep voor grote schepen en wordt een nieuwe los- en landingsplaats
gemaakt van de haveningang tot de Zeedijk, de Nieuwendam.
In 1356 worden stadsrechten verleend, naar het voorbeeld van die van Medemblik, o.a. tolvrijheid
inhoudende door geheel Holland. De mogelijkheden tot eigen handel worden hierdoor verruimd, ook
tot die op Vlaanderen.
In de tweede helft van de 14e eeuw is Hoorn niet alleen geheel ingeschakeld in het inter-Europees
goederenverkeer, maar vaart men ook zelf op Engeland, de Oostzee, Vlaanderen en Calais. Hoewel
zich in hetzelfde tijdperk een belangrijke visserij ontwikkelt - na 1384 gestimuleerd door de
uitvinding van het haringkaken en na 1416 door die van het grote net - bepaalt de buitenlandse
handel, welke alle andere functies te boven gaat, tot de Napoleontische tijd de groei en bloei
van de stad. In 1398 heeft Hoorn, naar de schatting van Ramaer, reeds het dubbele aantal inwoners
van Enkhuizen. De groei schijnt vooral ten koste van Medemblik te zijn gegaan
(4).
Het is niet onwaarschijnlijk, dat deze snelle ontwikkeling in niet onbelangrijke mate moet worden
toegeschreven aan de grotere bewegingsvrijheid, welke de nieuw opkomende maatschappelijke groepen
van het aanbrekende vroeg-kapitalistische tijdperk genieten in een jonge stad. Er zou zich dan
een overeenkomstige ontwikkeling hebben voorgedaan als bij de groei van Antwerpen ten koste van
Brugge. Dat het eerste schippersgilde der noordelijke Nederlanden in Hoorn ontstaat (1381), kan
een aanwijzing in deze richting zijn.
Als de stad groeit, maakt de welvaart ook weer ontplooiïng van het kerkelijke leven mogelijk. In
1369 wordt aangevangen met de bouw van de Grote Kerk in het moerassige land binnendijks aan de
Gouw. In de jaren 1385-1388 volgt de bouw van drie kloosters, waarvan één buiten de stad, in de
jaren 1400-1408 door nog een drietal gevolgd. Deze kloosters, gebouwd op opgehoogde grond,
occuperen met hun tuinen vrijwel het gehele tegenwoordige centrum van de stad, begrensd door
Turfhaven en Zeedijk.