II. De economische structuur van Hoorn
Het is mogelijk met behulp van de uitkomsten van de volks- en beroepstellingen 1930 en 1947,
en van de landbouw- en bedrijfstellingen 1930 en 1950 de economische structuur van Hoorn in
cijfers uit te drukken. Maatstaf is daarbij het aantal beroepsbeoefenaren, c.q. het aantal
bedrijven met hun personeel.
Men dient goed in het oog te houden, dat de te gebruiken cijfers betrekking hebben op het
arbeidsaspect van het economische leven. Over omzetten en investeringen wordt overeenkomstig het
sociaal-economische karakter van dit artikel, niet gesproken.
Tabel 2 biedt een overzicht van de bestaande structuur.
Tabel 2. Mannelijke beroepsbevolking te Hoorn in 1930 en in 1947 (beroepstellingen C.B.S.). |
||||
31 dec. 1930 | 31 mei 19471) | |||
abs. | rel. | abs. | rel. | |
streekverzorgende functie |
1386 |
62,4 |
1458 |
64,4 |
stuwende nijverheid | 573 | 25,8 | 401 | 17,7 |
landbouw | 168) | 9,9 | 283) | 14,8 |
visserij | 52) | 52) | ||
overige beroepen en bedrijven van meer dan regionale betekenis |
42 | 1,9 | 70 | 3,1 |
tezamen in bedrijven en beroepen |
100 |
100 |
||
van meer dan plaatselijke betekenis |
2221 |
59,9 |
2364 |
56,5 |
verzorgers | 1486 | 40,1 | 1744 | 43,5 |
gehele mannelijke beroepsbev. |
3707 |
100 |
4008 |
100 |
Uit bovenstaande tabel blijkt, dat meer dan de helft van de mannelijke beroepsbevolking van
Hoorn werkzaam is in beroepen en bedrijven van meer dan plaatselijke betekenis; de overigen hebben
een locaal verzorgende functie. Van de werkers in de eerstgenoemde groep dient in 1947 64,4% in de
streekverzorgende functie, 17,7% in de stuwende nijverheid (de fabriekmatige industrie) en 14,8%
in landbouw en visserij. Deze cijfers wijzen duidelijk uit, hoe zeer de werkgelegenheid in de
streekverzorgende functie nog overweegt boven die in de industrie. Wat dat betreft, is de eerste
indruk, welke de bezoeker van Hoorn krijgt, nog volkomen betrouwbaar.
Uit tabel 2 valt ook af te leiden, dat sinds 1930 een lichte toeneming van het aandeel der
verzorgers in de totale mannelijke beroepsbevolking is opgetreden; het is mogelijk, dat de
bijzondere omstandigheden in 1947 een verschuiving met een tijdelijk karakter hebben teweeg
gebracht. Van meer belang is, dat de werkgelegenheid in de streekverzorgende functie tussen 1930
en 1947 met slechts 5,19% toenam; daar de bevolking van het verzorgingsgebied in dat tijdvak met
16,45% is toegenomen, is het functieverlies van Hoorn in die periode dus merkbaar voortgeschreden.
Compensatie voor dit verlies is aanvankelijk alleen in de landbouw opgetreden - hieronder zal nog
blijken van welke aard die compensatie. was -; de werkgelegenheid in de industrie is n.l. eerst
gedurende de laatste jaren toegenomen (de cijfers van 1947 inzake deze laatste bestaansbron zijn
bovendien gedrukt door de ongunstige nawerking van de tweede wereldoorlog).
Reeds uit dit overziçht treedt derhalve naar voren, dat Hoorn met zijn toenemende bevolking en zijn
kleine, reeds intensief beteelde oppervlakte cultuurgrond, bij het voortschrijdende functieverlies
in de sector van de streekverzorging, een welvaartscrisis tegemoet gaat, indien de industriële
bedrijvigheid niet tot verdere ontplooiing geraakt. Alvorens de mogelijkheden voor de ontplooiing
van Hoorn nader te bezien, dient de structuur van de streekverzorging, van de nijverheid, van de
landbouw, van de visserij en van de overige beroepen en bedrijven met een meer dan regionale
betekenis te worden geschetst.
1) Incl. tijdelijk niet werkenden (met uitzondering van gevangenen en geinterneerden).