Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

De ontwikkeling van de vrijheid en de stedelijke jurisdictie van Hoorn (14/25)

De oostelijke grens lag, naar het ons wil voorkomen, aan het einde van het Grote Oost. Een ronding aan de zijde van de Karperkuil geeft nog aan, waar later de eerste Oosterpoort heeft gestaan. De zuidzijde levert geen moeilijkheden op. Bezien wij de kaart van Jacob van Deventer, dan blijkt ons, dat er aan die zijde van de stad nog een behoorlijk stuk voorland als havengebied binnen de stedelijke vrijheid viel. Moeilijker is het te bepalen, waar het "bolwerk" aan de westzijde lag. Om te beginnen moeten wij onder "bolwerk" niet verstaan een verdedigingswerk tegen een vijandelijke macht, tenzij wij de zee als zodanig beschouwen. Maar in dat geval zal het een behoorlijke schoeiing zijn geweest. Deze betekenis mag misschien enigszins eigenaardig klinken; zij was echter in Hoorn zeer gangbaar 1). En semantisch is het niet onverklaarbaar, als wij het lezen als borstwering. De ligging van dit bolwerk zouden wij niet veel westelijker zoeken dan de Westerdijk. De noordelijke grens zal het huidige Breed zijn geweest. Dan krijgen wij de Kerkgracht. Wij vermoeden, dat hieronder moet worden verstaan de huidige Gedempte Turfhaven, de Turfhaven en zo verder tot De Zon. Het is de enige hoek, waar gesproken kan worden van "omgaande". Niet verwachte benaming overigens. Niet De Zon, maar de Kerkgracht. Zulks in het licht van de gegevens ons door Velius verstrekt. Volgens hem brandde het in 1323 gestichte kerkje in 1328 af en bleef de stad 40 jaren zonder kerk 2).

Latere kroniekschrijvers hebben dit bericht voetstoots overgenomen en zijn zelfs aan het verklaren geslagen van deze ondenkbare toestand. Abbing deelt mede, dat het uitstellen van de bouw gedeeltelijk was te wijten aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten, waarin Hoorn spoedig betrokken werd 3). Kroon en Kaptein wijzen er evenwel terecht op, dat deze onlusten eerst omstreeks 1350 uitbraken en dus hierop in eerste instantie geen invloed hebben kunnen uitoefenen. Zij geven veeleer de schuld aan een algemeen slechte tijd, die op de voorspoed volgde. Zij verwijzen daarvoor naar een charter van 1348, waarin wordt vermeld, dat waren schappen van Drechterland zich bij Albrecht van Beyeren o.m. beklaagden over inwoners van de stad Hoorn, omdat deze de verschuldigde pachten en panden niet voldeden.

1) Zie hiervoor W. B. Peteri. Overheidsbemoeiingenl met stedebouw tot aan den vrede van Munster. Delft 1913. p.90.
2) Velius. a.w. p.12.
3) C. A. Abbing, Beknopte geschiedenis der stad Hoorn en van, de groote kerk. Hoorn 1839. p.76.
4) Kroon en Kaptein, a.w. p. 9 en 11. In verband met de aanleg van de nieuwe haven in 1341 menen wij, dat de klacht van 1348 niet op een algemene ernstige economisohe crisis duidt. Bovendien, dat was in 1348 en in 1328 was het kerkje reeds afgebrand.