Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Het Patriottisme in Hoorn in de jaren 1786 en 1787 (9)

Vooral de bode van "Voor Vaderland en Vrijheid", Jan Meijer, moest 't ontgelden, toen hij 's zondags bij 't Hoofd omwandelde en weigerde de kokarde weg te doen. Al eerder had men van prinsgezinde zijde aanmerking op dit heerschap gemaakt, toen hij, met 'n sabel op zij, zijn aanzeggingen deed. Op hem hadden 't 's maandags de 12e maart enige "allerslegste vrouwliede" gemunt, toen zij hem weer op straat zagen. Meijer wist echter veilig zijn huis te bereiken. In verband met deze agitatie besloten burgemeesteren de twee burgercompagieën onder de wapenen te roepen, zodat omtrent 6 uur 't Rode Steen door gewapenden bezet en alle toegangen er heen afgesloten waren. Niettemin zagen toch nog enige oproerkraaiers kans enkele ruiten van het stadhuis in te gooien, zodat de stenen in het bodekamertje lagen. De tegenwoordige lezer bedenke, dat 't toenmalige stadhuis aan de noordzijde van de Rode Steen stond.

Ook bij de patriottisch gezinde burgemeester Nanning van Foreest werden een negental ruiten ingeworpen.
Pas de volgende dag loofde 't stadsbestuur f 300.-- uit voor 't vinden van de daders. 's Maandagsavonds stak men er geen hand naar uit! Natuurlijk lagen de daders toen op 't kerkhof! Steeds was Jan Meijer 't mikpunt van scheldende en vloekende vrouwen, die de bode met stenen trachtten te treffen.

't Werd hoe langer hoe duidelijker, dat deze handelaar in houtwaren en timmermansknecht 't zwarte schaap der patriotten was.
's Woensdagsavonds 14 maart kwam 't tot 'n formeel beleg van zijn huis aan de oostzijde van het Oude Noord "8, à 9 huyzen van de koemarkt, waar een wieltje in de voorgevel staat". Nadat eerst de ruiten waren ingegooid, beschoot men de woning met snaphanen. In de attestatie, verleden voor de Alkmaarse notaris Cornelis van Oostveen, opgemaakt op de 20e maart, verklaart Meijer 't opdringend publiek te hebben gewaarschuwd en toen dat niet hielp eerst 'n paar stenen en enige flessen tussen 't volk te hebben gegooid en eindelijk genoodzaakt geweest te zijn "twee à drie scherpe granaaten" uit te werpen, waarna 't volk kermend uiteenstoof. Daar de deposant Meijer al eerder vernomen had, dat men zijn dood wilde ("ik mag de dood aan die beschuit eten, als Jan Meijer er morgenavond niet aan zal", mededeling van de knecht op een trekschuit aan 'n zekere Jan Mulder) en hem dit na 't beleg opnieuw duidelijk werd, vluchtte hij. Jacob de Graaff, een boer uit Schellinkhout, bracht hem de volgende dag, met vrouw en kind, naar Alkmaar.