Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Het Patriottisme in Hoorn in de jaren 1786 en 1787 (3)

Teneinde orde op zaken te stellen belegden Van der Capellen en zijn bondgenoten regelmatig bijeenkomsten, terwijl er sinds 1784 ook vrijkorpsen van gewapende burgers als tegenhanger van de merendeels Oranjegezinde schutterijen werden gevormd.

Ook Hoorn zat, zoals reeds eerder opgemerkt, midden in deze problemen. De economische toestand was er tengevolge van allerlei omstandigheden, en van de vierde Engelse oorlog in 't bijzonder, zeer slecht. Reeds in de jaren 1700-1760 waren er 568 huizen afgebroken, daar de bevolking door de achteruitgang van de industrie snel verminderde. Toch telde de stad in 1782 nog vijftien gilden (vissers, smeden, slepers, timmerlieden, kuipers, bakkers, kleermakers, chirurgijns, schilders, schoenmakers, schippers, metselaars, goud- en zilversmeden, koekebakkers, manden- en bezemmakers; het weversgilde en dat der lakenkopers bestond alleen nog in naam; de voerlieden hadden zich met de slepers verenigd).

Men ziet echter wel aan de namen, dat er nog maar weinig industriële gilden waren overgebleven. Was er dus veel te klagen in de kringen van handeldrijvenden en industriëlen, niet minder erg waren de politieke klachten. Professor Vreede verhaalt ons in zijn "Geschied- en letterkundige Herinneringen", dat 't geslacht Breedehoff in Hoorn tachtig jaar achtereen het schoutambt waarnam, tegelijk ook nog burgemeester was en aangesteld werd op voorwaarde "dat hij alle andere ampten mogt bekleeden". Zo kon Dr. J. Hartog dan ook schrijven in "De patriotten en Oranje", dat "langzamerhand de regten der burgers zoo waren besnoeid, dat niemand zich meer scheen te herinneren ze ooit te hebben bezeten". Toch bleek dat niet waar te zijn. Want in maart 1786 wendden enige voorname burgers zich tot burgemeesteren en oud-burgemeesteren, ten einde het herstel van 't privilege van 1422 te verkrijgen. Op dit verzoek werd goedgunstig beschikt, zodat de daarvoor in aanmerking komende burgers voortaan weer op Goede Vrijdag hun stem konden uitbrengen ("ter boon konden gaan").

Van vijandigheid tegenover de stadhouder getuigde 't vroedschapsbesluit van 20 maart, waarbij de Prins het recht werd ontzegd enige stedelijke posten te vergeven (recommandatie-recht). Groot was de patriottische meerderheid in de Raad niet, want 't besluit werd met elf tegen acht genomen.