De beurtvaart werd in Hoorn verzorgd door het Geertruida of Rhijnschippers Gilde, dat in 1381 werd
gesticht. De beurtschippers onderhielden geregelde diensten op een groot aantal steden. Het schippersgilde
had het alleenrecht van het vervoer van kleine ladingen vracht. Een schipper werd pas toegelaten tot
de beurtvaart als hij twee jaar in Hoorn was gevestigd, lid was van het Rhijnschippers Gilde en zijn
schip op tenminste 1500 gulden was getaxeerd. Wanneer een schipper eenmaal in het beurtveer was opgenomen,
mocht hij zijn schip alleen aan een ander lid van het gilde verkopen.
De Zuiderzeevisserij bracht tot 1932 veel bedrijvigheid in de Hoornse haven. In het
schuitje op de voorgrond ligt een vissersnet met vlaggestokjes. De vissers paalden met deze vlaggetjes,
vaak voorzien van hun naam, hun visgrond af. Wie waar viste was een kwestie van gewoonterecht en soms
het recht van de sterkste
(AWG).
De belangrijkste beurt dienst was die op Amsterdam. Aan de schippers op dit buitenveer werden strenge
eisen gesteld. Alleen schippers die drie jaar in Holland hadden gevaren en daarna nog drie jaar als
lid van het gilde, kwamen in aanmerking voor het beurtveer op Amsterdam. De schipper moest een goed
schip inbrengen, zijn jaargeld betalen, stipt op tijd varen en ongeacht het weer zijn ‘beurt niet
verzaken’. In ruil hiervoor was de schipper verzekerd van een regelmatig inkomen en kon hij bij
ziekte of ouderdom rekenen op ondersteuning van het gilde.
De visafslag bij de Hoofdtoren in 1950. Tot 1932 telde de Hoornse vissersvloot een
30-tal schepen, maar jaarlijks werden ook meer dan duizend scheepsladingen aangevoerd door vissers uit
Volendam, Urk, Marken en Huizen
(AWG).
Na 1600 werd het vervoer van passagiers belangrijker. Reizigers moesten zich verzamelen bij het gildehuis
aan de Veermanskade, dat tevens tapperij was. Op het uur van afvaart werden zij gewaarschuwd door de
klok van de Hoofdtoren. De voorzieningen aan boord waren eenvoudig. Een overkapping van geteerd zeildoek
beschutte de reizigers tegen weer en wind. Wie meer comfort zocht, kon tegen bijbetaling een plaatsje
in het vooronder krijgen.
Tot 1870 werd op het buitenveer gevaren met zeilschepen. In dat jaar werd een geregelde lijndienst op
Amsterdam geopend met het raderstoomschip ‘Stad Hoorn’. Vanaf 1902 onderhield de Hoornsche
Stoombootreederij de dienst op Amsterdam. Tot 1948 heeft de ‘Hoornse Boot’ het vervoer van
passagiers en goederen verzorgd.
De Grashaven in de 17de eeuw, geschilderd door M. Withoos, met op de voorgrond een visstilleven.
Het meest gebruikte vissersschip was de haringbuis. Hiervan konden de grote mast en de fokkemast gestreken
worden om ruimte te maken voor het werken met de netten. Voor de kabeljauwvangst werd in de 17de eeuw
de Hoeker gebruikt. Dit schip met slechts één mast ontwikkelde zich later tot een
koopvaardijschip met een driemasttuig (WFM).