De lengte nam gaandeweg zelfs toe tot wel zesmaal de wijdte. Fluitschepen werden veel gebruikt als
Noordvaarders en als Oostvaarders die graan aanvoerden uit de landen aan de Oostzee.
Een rijkversierd kussen van de V.O.C., waarschijnlijk afkomstig uit de bestuurskamer van
de bewindhebbers van de Hoornse ‘kamer’ in de Muntstraat
(WFM).
In de loop van de zeventiende eeuw werd op Hoornse scheepswerven ook het katschip ontwikkeld, dat was
afgeleid van het zo succesvolle fluitschip. Het katschip had een groot laadvermogen en door het gebruik
van goedkope materialen als vurehout en grenehout waren de bouwkosten laag. Het schip was uitgerust met
een eenvoudig tuig, dat door een bemanning van niet meer dan zeven koppen kon worden bediend. Met zijn
geringe diepgang was het katschip uitstekend geschikt voor ondiepe wateren. Het blonk echter niet uit
door goede zeileigenschappen en door de lichte bouw kon het niet al te zwaar worden beladen. Katschepen
werden daarom veel gebruikt voor het vervoer van hout.
In de loop van de zestiende eeuw waren er verscheidene handelscompagnieën gevormd, die elkaar
fel beconcurreerden in de handel op Oost-Indië. Na lange en moeizame onderhandelingen besloten
deze ‘Voorcompagnieën’ in 1602 hun krachten te bundelen en voortaan samen te werken
in de ‘Vereenigde Oost-Indische Compagnie’.
Een gevelsteen uit 1648, waarop een koopvaardijschip is afgebeeld. Deze grote driemasters
voeren voor de Oostindische Compagnie op Indië en China
(WFM).
Dit betekende een aanzienlijke versterking
tegenover de buitenlandse concurrentie. Het was nu ook beter mogelijk de aan- en verkoopprijzen te
beheersen, met als gevolg grotere winsten voor de aandeelhouders.
De V.O.C. werd bestuurd door de ‘Heren XVII’, een raad van bewindhebbers die werden gekozen
uit de plaatselijke ‘kamers’, zoals de Voorcompagnieën werden genoemd. De raad werd
gevormd door acht afgevaardigden van Amsterdam, vier van Middelburg en één voor elk van
de kleinere kamers van Delft, Enkhuizen, Hoorn en Rotterdam.
Gezicht op Hoorn, geschilderd door J. Rietschoof. De koopvaardijschepen groeiden in de
17de eeuw uit tot reusachtige zeekastelen. Van deze grootse schepen werden er jaarlijks door de Hoornse
kamer van de V.O.C. niet meer dan vijf uitgereed, maar de waarde van de lading beliep vaak enkele
honderduizenden guldens (Part. coll.).