Daaruit ontstond in 1597 de Admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier, die verantwoordelijk
was voor het beheer van de Westfriese oorlogsvloot. In Amsterdam, Rotterdam, Zeeland en Friesland werden
eveneens admiraliteiten gevestigd.
In allerlei vormen van kunstnijverheid is de scheepvaart terug te vinden, hier op een
Delfstblauw tegeltje (WFM).
Toen aan het einde van de zeventiende eeuw de grote zeeoorlogen gestreden waren, verminderde ook het
belang van de oorlogsvloot aanzienlijk. De overheid verstrekte geen subsidies meer en de admiraliteiten
moesten financieel rondkomen van de inkomsten uit konvooidiensten. In 1687 werden nog plannen gemaakt
om aan de zuidkant van de stad een oorlogshaven voor meer dan 32 oorlogsschepen aan te leggen. Maar
in het midden van de achttiende eeuw was de handel zo verminderd en waren de inkomsten van de Admiraliteit
zo teruggelopen, dat er nog maar drie lichte fregatten konden worden uitgerust voor konvooidiensten.
Bovendien waren er nauwelijks zeelieden te vinden om de schepen te bemannen, want de Admiraliteit was
slecht van betalen. Tijdens de Vierde Engelse Oorlog, die in 1780 uitbrak, herkreeg de Admiraliteit
nog enkele jaren lang iets van haar oude betekenis. Er werden vijf zware oorlogsschepen aanbesteed.
Maar tekenend voor de situatie was, dat vier van deze schepen in Amsterdam werden gebouwd en slechts
één in Hoorn, en dan nog met geleend geld. De Admiraliteit stond er dan ook bedroevend
slecht voor. De magazijnen waren zo goed als leeg, de timmerwerf was door gras overwoekerd en geld was
er meestal niet in kas. Al jaren werden werklieden betaald met schuldbekentenissen die maar af en toe
konden worden omgewisseld in contanten. De meeste werklui konden daar niet op wachten en verkochten
hun schuldbekentenissen noodgedwongen met 10% verlies aan opkopers. Meestal waren dat kleine renteniers
die een aardig winstje maakten wanneer de Admiraliteit weer eens geld in kas had en zij de ingekochte
schuldbekentenissen konden verzilveren.
In 1576 werd begonnen met een uitbreiding van de haven. Het Baadland werd verlengd met de Binnenluiendijk.
Zo ontstond een nieuwe haven, de Karperkuil. Ook de stadsgracht, de Vollerswaal, werd uitgediept om
die beter toegankelijk te maken voor schepen. Het scheepvaartverkeer ontwikkelde zich echter zo snel,
dat de haven al spoedig opnieuw moest worden vergroot. Door de aanleg van de Buitenluiendijk ontstonden
het Rottegat en de Kielhaven.
Tijdens de Opstand tegen de Spaanse koning werd in oktober 1573 voor Hoorn een hevige zeeslag
uitgevochten tussen een Spaansgezinde vloot en een vloot van prinsgezinden. Nadat het Spaanse admiraalschip
was overmeesterd, moest de bevelhebber Maximiliaan van Bossu zich overgeven. Hij wordt hier onder gejouw
gevankelijk weggevoerd (WFM).
Omstreeks 1630 werden paaldammen aangelegd op de plaats van de latere Ooster- en Westereilanden. Haaks
daarop liep een andere palenrij evenwijdig aan de Westerdijk tot aan de Westerpoort. Daarmee bereikte
de Hoornse haven in het midden van de zeventiende eeuw zijn grootste omvang.
Het zeehoofd bij de Hoofdtoren was in 1464 gebouwd om de grote zeeschepen bij het in- en uitvaren van
de haven voor de havenmonding te kunnen manoeuvreren. Na de aanleg van de Wester- en Oosterhavens strekte
het zeehoofd zich niet meer uit in open zee. Bij het Ooster- en Westergat moesten dus voorzieningen
komen om de schepen veilig de haven in en uit te krijgen. Het Wester Gat, ook wel Lantaarn Gat of Grote
Gat genoemd, was nu de eigenlijke haveningang geworden.
De zeeslag op de Zuiderzee duurde al vijf dagen, toen volgens de overlevering de moedige Jan Haring de
vlag van het admiraalsschip De Inquisitie wist te vervangen door de prinsevlag, waardoor de Spanjaarden
in paniek raakten. Zeker is dat de vlag later als trofee in de Grote Kerk werd opgehangen. Een stukje
van deze ‘wesentlycke inquisitievlag’ werd gevat in de lijst van dit schilderij, waarop
de gedenkwaardige gebeurtenis is vereeuwigd
(WFM).