Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Ach Lieve Tijd 4: Zeven eeuwen Hoorn,
zijn bewoners en hun scheepvaart

De bruggen die toegang gaven tot de verschillende havens, waren dubbele wipbruggen van zo'n 10 meter breed, zodat ook de grote driemastschepen konden passeren. De Lange Raaxjesbrug had aan beide zijden een met leien gedekt afdakje, dat de ‘Klouwers Beurs’ werd genoemd. In de vroege ochtend kwamen daar sjouwers en scheepstimmerlieden bijeen, die op zoek waren naar werk. Bij de Hoge Brug was ook zo'n afdak gebouwd, maar dan veel fraaier, waar kooplieden en zeelui elkaar ontmoetten.

De nog niet gedempte Turfhaven. De vele tuinders die naar de markt kwamen, moesten met hun schuitjes vroeger een dam over om in deze haven te komen. Dat gebeurde met de onderaan op deze pagina afgebeelde ‘overtoom’, die bij het Sint Pietershof stond. Met mankracht werd de windas in beweging gebracht om de schuitjes over rollen de helling op te trekken (WFM).

Schepen met een grotere diepgang dan 3,5 meter konden de haven niet in, zij gingen bij hoogwater op de rede voor anker. Met het dalen van het waterpeil zakte het schip mee en kwam stevig met zijn kiel in de zachte bodem te liggen. Deze schepen werden geladen en gelost met behulp van kleine platbodem schepen, de zogenaamde lichters. Maar ook schepen met een kleinere diepgang gingen vaak buiten de haven voor anker als de zee kalm was en de haven te druk of te duur werd gevonden. Zeker wanneer maar een deel van de lading moest worden gelost, zoals in het geval van de Hoornse schipper Reynder Peijl, die met zijn schip De Rysende Son uit de Portugese havenstad Setubal kwam en in een lichter drie vaatjes ‘Portugaelsche wijn’ loste en meteen verder voer.

De Moppermops

In de loop van de zestiende eeuw nam de omvang van de schepen toe. De meeste Zuiderzeehavens werden voor deze schepen met hun grotere diepgang moeilijker bereikbaar. Om de schepen veilig aan de kaden te laten afmeren, moesten de havens voortdurend op diepte worden gehouden. Het baggeren gebeurde aanvankelijk uitsluitend met handkracht. In het midden van de zestiende eeuw werd daarvoor een ‘kettingmolen’ gebruikt, een eenvoudige baggermolen die werd aangedreven door een tredmolen.

De Appelhaven. Via wat nu Gedempte Appelhaven is, stond deze haven in de 17de eeuw in verbinding met de Karperkuil. De drukte was zo groot dat schepen soms dagen moesten wachten om te kunnen laden of lossen (AWG).

De Hoornse Jan Claesz Niengh ontwierp in 1631 een verbeterde baggermolen, die door paarden werd aangedreven. Afhankelijk van de bodemgesteldheid werd deze ‘diepmolen’ aangedreven door twee tot vier paarden. In Enkhuizen werden vier paarden ingezet, omdat de zeebodem daar bestond uit stevige klei en zandbanken. In Medemblik en Hoorn waren maar twee paarden nodig, omdat de bodem hier uit zachte slik bestond. De paarden werkten in twee ploegen. Terwijl er twee zwoegden om de jacobsladder door het slijk te trekken, stonden er twee op stal uit te rusten.

550