Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn en het binnenwater Jubileumnummer Kwartaalblad 2003 / 5

Ontstaan Pagina 8

Er werden snel meer huizen gebouwd, zodat er al na zes of zeven jaar sprake was van een heel dorp. Er vestigden zich meer vreemdelingen en mensen van veraf, o.a. uit Eiderstedt (Sleeswijk) en Denemarken. De Denen gingen in Hoorn hun ossenmarkt houden die in de tijd van Velius nog steeds bestond. De naam was vanaf het eerste begin Hoorn, niet naar de kruithoorn, maar naar de hoornvorm van de buitendijkse geul naar zee of naar de koehoorn die als uithangbord diende van een van de eerste herbergen. Velius (p. 12) besluit zijn korte schets van het ontstaan van Hoorn met de woorden:

"Wat nu de geschiedenissen der eerste jaren aengaet, is seer weynig tot onser kennisse gekomen."

Tot zover de Kroniek van Hoorn van Velius. In hoeverre geeft Velius nu een waarheidsgetrouw beeld van het ontstaan van Hoorn en van de condities die hebben geleid tot het ontstaan van de stad? Hoe kunnen we dat nagaan? Daarvoor zijn we aangewezen op twee bronnen: de studie van oude archieven en archeologisch onderzoek. Een voorbeeld van de eerste benadering is het artikel van de historisch-geograaf Borger (1978) over de oudste topografie van Hoorn. De opgraving op de lokatie van de in 2000 afgebrande Winston-bioscoop is een voorbeeld van de tweede benadering. Deze twee studies komen later in dit artikel aan de orde.

Belangrijke punten in de Kroniek van Hoorn door Velius zijn:

(a) Het omringende land en verdere achterland van Hoorn was volledig ontgonnnen, verkaveld en in cultuur gebracht agrarisch gebied, toen Hoorn ontstond. West-Friesland was toen dus al betrekkelijk dicht bevolkt en de meeste Westfriese dorpen zijn ouder dan Hoorn. Het was de aanwezigheid van een dichtbevolkt achterland die de handel aantrok, waardoor Hoorn is ontstaan (in de visie van Velius). Hoorn is waarschijnlijk gebouwd op land dat eerst in gebruik was als akkerland. Dit beeld is in overeenstemming met resultaten van recent historisch onderzoek. Zo geeft de Cock (1969) een kaart van de kavelrichtingen in oostelijk West-Friesland omstreeks 1100 AD. Rappol en Soonius (1994) tonen een kaart van de middeleeuwse bewoning en ontginning in Noord-Holland, waaruit blijkt, dat West-Friesland in 1200 geheel was ontgonnen en bewoond. Naar aanleiding van de vondst van een gouden sieraad met bijvondsten in Schellinkhout, ca. 4 km ten oosten van Hoorn, schrijft Van de Walle-van der Woude (1996), dat het gebied vermoedelijk niet veel eerder dan de late 11e eeuw is ontgonnen. Dekker (1980) meldt, dat reeds in 1063 de kapellen van Mijzen en Wognum worden genoemd en in de 12e eeuw de plaatsen Oterleek, Ursem, Hensbroek, Obdam, Spanbroek en Wadway.
Op grond van grote aantallen schervenvondsten in de Veenhoop, het gebied tussen Bobeldijk en Oudendijk, direct ten westen van Hoorn, komt Dekker tot de conclusie, dat dit gebied al in de 13e eeuw grotendeels ontgonnen en tamelijk intensief bewoond moet zijn geweest.
(b) West-Friesland had regelmatig te lijden van overstromingen, waardoor bedijking noodzakelijk werd. Ten behoeve van de afwatering van het binnenland naar zee, werden in de dijk sluizen gebouwd ter plaatse van de uitmonding in zee van natuurlijke (en mogelijk ook gegraven) waterlopen. De Westfriese Omringdijk, en de sluizen daarin, bestonden al, voordat Hoorn ontstond. Boon (1991) komt, zoals boven al gezegd, inderdaad tot de conclusie, dat de Westfriese Omringdijk rond 1250 AD werd gesloten.

In de 13e eeuw zijn veel steden ontstaan aan riviermondingen aan de Zuiderzee, de zgn. dam-steden. Hoorn past in dat patroon. Medemblik wijkt daarvan af. Medemblik is ouder dan de andere Westfriese steden en dorpen en is ontstaan vóór de ontginning van het achterland en vóór de aanleg van de Westfriese Omringdijk. Het kan dus ook anders.

In oude archieven is regelmatig sprake van de verpachting van visrechten in riviermondingen en zeegaten in Noord-Holland. Kennelijk waren dat visrijke gebieden. Het is niet uitgesloten, en zelfs waarschijnlijk, dat dit ook het geval is geweest in de monding van de Tocht. Waren de eerste inwoners van Hoorn dan misschien vissers, en hadden die ter plaatse al hun huizen, zelfs nog voordat de dijk werd gebouwd? Dat zou heel goed kunnen, maar aanwijzingen of bewijzen daarvoor ontbreken (nog).

Het water, 'de Tocht', dat Velius noemt, kwam Hoorn binnen via 'de Tocht' aan de westkant van de Koepoortsweg en liep verder door het Nieuwland, de Gouw, de Nieuwstraat en over of langs het Kerkplein. De uitwateringssluis lag vermoedelijk aan de oostzijde van de Rode Steen, waar het Grote Oost begint. De Tocht liep dus waarschijnlijk verder via de Kerkstraat, of iets ten oosten daarvan, naar de Rode Steen, passeerde aan het begin van het Grote Oost de sluis en bereikte buitendijks land ter plaatse van het huizenblok tussen de Grote Havensteeg en de Appelsteeg. Hij liep verder naar open zee door rietland, waar nu de Vismarkt en de Nieuwendam zijn. Zie figuur 1 voor de straatnamen. In het vervolg van het artikel zal ik me vooral richten op enkele vragen met betrekking tot de Tocht of Gouw. Aan het slot komt nog de ligging t.o.v. NAP van de oudste bewoningssporen op de lokatie van het Winston theater aan de orde.

Het stoomgemaal van de Oosterpolder aan het eind van de Holenweg, gebouwd in 1873 en in 1957
Figuur 9. Het stoomgemaal van de Oosterpolder aan het eind van de Holenweg, gebouwd in 1873 en in 1957 vervangen door het huidige electrische gemaal. Eeuwenlang hebben hier windmolens voor de bemaling gezorgd. In het oude metselwerk zat tot 1977 een steen met het jaartal 1561 ingemetseld ("Toen Hoorn nog Oud-Hoorn was', 1980, pp. 203-207)