Het voorgaande betreft vooral oostelijk en midden West-Friesland. Beenakker
(1988) heeft aangetoond, dat ook het westelijk deel van West-Friesland onder
een aaneengesloten veendek heeft gelegen. De aanwijzingen voor een vroegere
veenbedekking zijn deels plaatselijk en worden deels aangetroffen in het deel
van West-Friesland buiten het verbreidingsgebied van de Westfriese Afzettingen
II. Bij elkaar genomen zijn de aanwijzingen en argumenten overtuigend. Toch
blijft het verbazen, dat in historische bronnen zo weinig is overgeleverd van
het bestaan van een dik en uitgestrekt pakket veen in West-Friesland, en dat
dit pas de afgelopen veertig jaar vrij moeizaam aan het licht is gebracht.
Een open vraag is, tot wanneer er resten van het veendek aanwezig zijn geweest
in West-Friesland binnen het verbreidingsgebied van de Westfriese Afzettingen.
Voor de Veenhoop, ten westen van Hoorn, is dat wel duidelijk: tot op de dag van
vandaag. Maar dat deel van West-Friesland ligt, zoals boven al gezegd, buiten
het verbreidingsgebied van de Westfriese Afzettingen II. Wanneer is het laatste
veen in de rest van West-Friesland verdwenen? Al vóór de aanleg van de
Westfriese Omringdijk of pas (veel) later? Borger (1975) en Beenakker (1988)
zijn van mening: later.
Klik op het plaatje voor vergroting
Satellietopname van Hoorn en omgeving (Bron: ESA-NLR)
In verband met de vragen die in de inleiding aan de orde zijn gesteld over de
Tocht, is het van belang om ons te verdiepen in de afwatering van het
Westfriese veengebied vóór en tijdens de ontginning. Het gaat daarbij om de
oorsprong van de Tocht (riviertje of gegraven), de grootte van het
afwateringsgebied en de hoeveelheid water die door de Tocht werd afgevoerd.
Ruimer gesteld gaat het erom, enigszins een beeld te krijgen van het natuurlijk
milieu in West-Friesland, en de veranderingen daarin in de 10e tot 15e eeuw, de
periode waarin het veen uit West-Friesland is verdwenen.
Eerst wat algemene informatie over veen en de waterhuishouding van een
veengebied. Veen bestaat uit afgestorven maar onverteerde plantenresten. Het
bevat veel water. Voor veengroei zijn vooral natte omstandigheden gunstig.
Biologen onderscheiden twee soorten veen: laagveen en hoogveen. Laagveen kan
bij het dikker worden van het veendek overgaan in hoogveen. Laagveen groeit op
grondwater. Dat is rijk aan voedingsstoffen voor de plant. Laagveen bestaat uit
resten van diverse plantensoorten. Hoogveen groeit op regenwater. Regenwater
bevat geen of heel weinig voedingsstoffen voor de plant. Hoogveen bestaat
grotendeels uit veenmos (sphagnum). Veenmos heeft twee bijzondere
eigenschappen. Het kan regenwater vasthouden en zo een nat milieu in stand
houden, en het kan leven in extreem voedselarme omstandigheden. Een groeiend
hoogveen heeft geen egaal oppervlak, maar vertoont hogere en lagere delen, zgn.
bulten en slenken. Deze zgn. microtopografie verandert voortdurend door
verschillen in ruimte en tijd van de groeisnelheid van het veenmos. Op grotere
schaal beschouwd heeft hoogveen een min of meer gewelfde vorm (veenkoepels).
Een hoogveen steekt boven zijn omgeving uit. Het centrale gedeelte van een
hoogveen helt flauw af naar de randen. De randgedeelten zelf zijn doorgaans
steiler dan het midden (fig. 4). Vanwege hun vorm en vanwege het feit, dat
hoogvenen voornamelijk uit water bestaan, worden hoogvenen ook wel
'grondwaterheuvels' genoemd. Men onderscheidt verschillende typen hoogveen. Wat
ons hier vooral interesseert, is de natuurlijke afwatering van hoogveen. Hoe
raakt een levend en groeiend hoogveen een teveel aan regenwater kwijt?
Figuur 4. Schematische dwarsdoorsnede door een hoogveen, type 'Plateauhochmoor'.
'Kolk' = meertje, 'Rülle' = geultje. Bron: Overbeck, 1975. Bij 'Planhochmoore'
ontbreekt de steile randhelling en de 'Randsumpf' of 'lagg'.
Uit recent onderzoek is gebleken, dat de natuurlijke afwatering van levend
hoogveen grotendeels (ondiep) ondergronds verloopt, en wel via de zgn.
'acrotelm' (Ingram, 1978). Dat is de bovenste ca. 30 cm van het veen. Deze
bovenste laag bestaat uit levende veenmosplantjes en de wortels daarvan. Onder
de 'acrotelm' ligt de veel dikkere 'catotelm'. Dat is het deel van het
veenpakket dat bestaat uit afgestorven plantenresten. De 'acrotelm' heeft een
losse, open structuur en is daardoor goed doorlatend voor water. De 'catotelm'
is veel compacter en minder goed doorlatend voor water dan de 'acrotelm'. De
grondwaterspiegel in een levend hoogveen bevindt zich in de 'acrotelm' en daalt
nooit tot in de 'catotelm'. Via de 'acrotelm' kan een teveel aan water snel
zijdelings wegstromen naar de rand van het hoogveen. De 'acrotelm', de levende
veenmoslaag, vervult dus een cruciale rol in de waterhuishouding van een
groeiend hoogveen. Van der Schaaf (1999) heeft met succes het concept van
'acrotelm' en 'catotelm' toegepast bij de hydrologische analyse van twee
hoogvenen in Ierland, 'Raheenmore Bog' (130 ha) en 'Clara Bog' (460 ha). Er
komen geen rivieren in deze twee 'bogs' voor. Er zijn wel aanwijzingen, dat bij
stijgende afvoer een deel van het water door slenken afstroomt. Dat duidt erop,
dat de 'acrotelm' niet onder alle omstandigheden al het water kan doorlaten dat
moet worden afgevoerd, en dat de grondwaterspiegel soms stijgt tot aan het
oppervlak van het veen. Dit doet zich met name voor in de randzone van grote
hoogvenen. Daar bevinden zich zgn. 'Rüllen', ondiepe waterloopjes die zich naar
de randen van een hoogveen, op een afstand in de orde van 5 km van het centrum
van een hoogveen, enigszins kunnen insnijden (van der Schaaf, pers.
mededeling). Drainage door een geïntegreerd, permanent rivierstelsel met
daarbij behorende dalinsnijdingen is niet te verenigen met het bestaan van een
'grondwaterheuvel', wat een levend hoogveen is.
Behalve 'Rüllen' komen er in hoogvenen regelmatig meertjes voor in de lagere
delen van het hobbelige veenoppervlak. Rondom sommige hoogvenen ligt een zgn.
'lagg'. Dat is een natuurlijke 'ringsloot', waarin zich het water verzamelt dat
van het hoogveen afkomstig is. Volgens Overbeck (1975) ontbreekt een 'lagg' en
een steile randhelling in het hoogveentype, waarmee we in West-Nederland te
maken hebben gehad, het zgn. 'Planhochmoor'. 'Planhochmoore' zijn zeer
uitgestrekte hoogvenen. Er komen vaak meertjes in voor en 'Rüllen' zijn niet
zeldzaam in dit hoogveentype. Erosiegeulen ontbreken echter.