Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn en het binnenwater Jubileumnummer Kwartaalblad 2003 / 5

Bemaling Pagina 21

Deze zomer was zo uitermate droog, dat men niet veel van diergelijke wist, dies men de zee bij gebrek van regenwater door de stad in 't land moesten laten loopen.

p. 535 (het jaar 1608):
Den 14 July werd de eerste steen geleyd van de Naemslooter steenen sluis in den Westerdijk.

Op de kaart van Noord-Holland van Blaeu (1640) is te zien, dat de Naemsloot langs de zuidzijde van Berkhout liep en vandaar langs de Grote Waal naar de Westerdijk.

p. 536 (het jaar 1609):
Dies 't jaar 1609 in de voortijd die geheele Noorderland zeer met zijn water beladen was, en werden uit deze oorzaak verscheiden nieuwe watermolens aangemaakt, ook een buiten de Oosterpoort in de ban, door 't aandringen van onze burgemeesters, alzo die van Blokker meest hooge landen hebbende 't zelve zeer heftig tegens hielden. Deze molen werd in zulker voegen gemaakt, dat hij, als de zee hoog is, en dat anders de molens moeten ophouden, als dan 't water de twee andere molens aftrekt zodat zij twee hoog in zulken tijd malen: maar met laag water, maalt hij niet anders als d'andere molens, en heeft deze volgend ejaren zeer grooten dienst gedaan.

p. 543 (het jaar 1611):
('t Jaar 1611) werd ook de overtoom, leggende te vooren op Smeerighorn (=Breed) nevens de drie Kroonen verbracht, en geleyd buiten de Noorderpoort bij de kleine Waal, en op Smeerighorn werd in plaats van de overtoom een steenen pijp met een schutsluis geleyd; diergelijke pijp werd ook geleyd aan 't einde van 't Nieuwe Noord nevens het Haenken, en onder de brug van 't Noord werd ook een schutdeur gemaakt, en een ander aan 't einde van de burgwal. Werd voort een steenen pijp in de vest geleyd bij de toren heynst aan de Noorderpoort, voort de singel verhoogt, en het zeewater daardoor, en voort onder de Keerener weg heen, tot aan de overtoom gebracht, niet zonder groote kosten, en ook opspraak van de burgerij, die niet wisten met wat oogmerk dit werk gemaakt werd, te weten om met behulp des zelven thans of morgen 't water in de stad te beteren, 't zij door molens, of door andere middelen daar toe te stellen. Maar 't werk dus verre gebracht zijnde, is voort blijven leggen, zonder dat op de betering van 't water iet gedacht is geweest, waardoor nog dagelijks veel luiden en niet zonder reden daar op smalen, als daar veel geld onnuttelijk aan gespild is.

Waarom is de Tocht ter plaatse van de Nieuwstraat en de Gouw overwelfd en niet gedempt? In het voorgaande hebben we gezien, dat de overwelfde delen van de Tocht (en andere watertjes) deel zijn gaan uitmaken van de riolering van Hoorn. Saaltink (1992) beschrijft het doorspoelen van stadswateren met zeewater en de stadsriolering tot 1752, toen de spui bij de Kuil buiten gebruik werd gesteld. We moeten er dus op bedacht zijn, dat de overwelfde delen van vroegere open waterlopen een rol kunnen zijn blijven vervullen in de afwatering (fig. 17). Dit bemoeilijkt een gedetailleerde reconstructie van de waterstaatkundige toestand van Hoorn in de 15e tot 18e eeuw, zoals ook Boschma-Aarnoudse (2001) opmerkt. Het belang van de overwelfde delen voor de afwatering moet echter niet worden overschat, zoals blijkt uit de volgende passage in Velius betreffende het jaar 1616:

p. 556:
"Ter selver tijd nam de stad noch een ander geen kleyne moeyte by der hand, te weten de welften van de Gou, Nieuwestraet, en by de kerk tot aen de Gerritsland toe, met het binnen-water gemeen te maken, op dat de kerk en 't kerkhof te drooger souden zijn, en te beter aflekkinge van water hebben. Tot dien eynde werd het welft in de Gou, dat een groot deel ingevallen was, weder uytgewonnen, en op het nieuws hermaekt. En aen het eynde van dit welft, werd een nieuwe pijp of duyker gebragt onder 't water van de Turfhaven deur, en voort deur de plaets op 't Nieuwland, tot in 't binnenwater, waer van den 26 May de eerste steen geleyd wierd. En al 't ander oude welf, dat met vuyligheyd vervult en gantsch toegestopt was, werd met groote moeyten en geen minder kosten schoongemaekt, en met een nieuwe vloer op zijn bodem voorsien."

Hieruit mag wel de conclusie worden getrokken, dat al geruime tijd vóór 1616 de overwelfde delen van voormalige open waterlopen in de stad nauwelijks tot geen rol (meer) speelden in de afwatering naar de Zuiderzee. De afwatering zal vrijwel volledig zijn verlopen via open waterlopen in de stad, met als waarschijnlijke uitwateringspunten de reeds genoemde duiker uit 1443 bij de Slapershaven en de sluis of spui uit 1464 aan de Kuil. Vanaf enige tijd voor 1513 heeft daarbij, zoals we zagen, een watermolen op of nabij het Monnikkenveld een rol gespeeld (Velius, p. 184).

Een volgende ingreep in de waterhuishouding van de stad vond plaats in 1624, zoals door Velius wordt vermeld:

p. 611:
Het jaar daaraan van 1624 in den zomer, werden de twee watermolens buiten de Noorderpoort voor het eerst gesteld, mitsgaders het welft gemaakt van de stadsvesten af tot aan de brug van de Noorderstraat (=Grote Noord), tot welken einde (=doel) de zelve straat opgedolven werd van de Noorderpoort af, tot aan de zelve brug, en 't zeewater alzo den Kuil in deur de Achterburgwal (=Achterom) en 't zelve welft tot aan de molens gebracht, de welke het zelve als dan zouden overmalen in haar kolk, en zo brengen langs de haven achter de Vrouwenkerk (=Noorderkerk), de Wortelvest (=Turfhaven), en de andere daar aan volgende havens tot het gat bij 't Hoofd weder uit. En geschiede dit om klaar (=schoon) water in de stad te houden.

Er werd dus vanuit de Zuiderzee water door de stad gemalen. Het werd binnengelaten door de sluis van de Kuil en weer uitgelaten langs de Hoofdtoren.

Kaart Blaue,  Hoorn, kwartslag gedraaid
Uitsnede uit de kaart van Noord-Holland uit de Blaeu Atlas (kwartslag gedraaid, bron: Blaeu)

Op een kaart van Noord-Holland van Blaeu uit 1640 (fig. 29) is nog eens duidelijk het uitwateringspunt van de Oosterpolder te zien, dat is gelegen aan de oostkant van Hoorn, waar de Holenweg (vroeger Wagenwech) uitkomt bij de Westfriese Zeedijk. Vandaar loopt een watertje door buitendijks land naar zee. Dit uitwateringspunt komt ook al voor op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 (fig. 7). De waterloop die daar uitwatert, sluit aan op de Groene Wijzend. Op de kaart is te zien, dat een andere aftakking van de Groene Wijzend naar Hoorn loopt (de Tocht) en daar aansluit op de stadsgracht. Zoals we hebben gezien, is het punt aan het eind van de Holenweg al vroeg een uitwateringspunt voor de banne Hoorn en de andere bannen van de Oosterpolder geweest. De kaart van Blaeu uit 1640 is nog eens een illustratie van de in het artikel naar voren gebrachte gedachte, dat de afwatering van het achterland van Hoorn (de Oosterpolder) op een goed moment buiten de stad Hoorn om is geleid, en wel naar het genoemde uitwateringspunt aan de oostzijde van de stad. Uitsluitend ten behoeve van het marktverkeer te water is een aftakking van de Wijzend naar Hoorn in stand gehouden (de Tocht). Een nog duidelijker beeld van de situatie bij de 'Hoolweg' of 'Swarte Wegh' geeft de kaart van Govert Oostwoud uit 1743 (fig. 30). Het is niet bekend, wanneer de splitsing tot stand is gebracht in: (a) een tak van de Wijzend die langs de grens van de bannen Hoorn en Westerblokker naar zee liep, en (b) een tak van de Wijzend die naar de stad voerde (de Tocht). Het is niet uitgesloten, dat dit al (vroeg) in de 15e eeuw is gebeurd. Voorshands ga ik ervan uit, dat de Tocht de oudste van deze twee takken is geweest.