Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn en het binnenwater Jubileumnummer Kwartaalblad 2003 / 5

Bemaling Pagina 20

Zout water in de grachten en overhalen in de stad

Op de plattegronden van Hoorn van Velius (1615, fig. 18) en Blaeu (1630) is te zien, dat schuiten die via de Tocht uit het achterland kwamen, via het Munnickenveld naar een overhaal in het Dal naast het Sint Pietershof konden varen (fig. 25 en 26). Daar konden ze worden overgehaald naar het water van de (thans) Gedempte Turfhaven. Vandaar konden zij via de boven beschreven route doorvaren naar de haven. Waarom was daar een overhaal en geen open verbinding? Dit zou te maken kunnen hebben met het volgende. We hebben boven gezien, dat de genoemde stadswateren (Turfhaven etc.) in 1579 'gemeen' werden gemaakt met het zeewater. Een belangrijke consequentie daarvan was, dat er zout water in die stadswateren kwam. Immers, het oorspronkelijk zoete Flevomeer en het al gedeeltelijk brakke Almere was in de 16e eeuw veranderd in de vrijwel volledig verzilte Zuiderzee (Rappol en Soonius, 1994). Dus in de Turfhaven stond vanaf 1579 zout (brak) water. Dit zoute water mocht niet het achterland binnendringen vanwege het gevaar van verzilting van de landbouwgronden. Verzilting van het polderwater is altijd een dreigend gevaar geweest in Noord-Holland (Borger en Bruines, 1994). Door de afsluiting en 'verzoeting' van de Zuiderzee door de Afsluitdijk is het gevaar afgenomen. In de stadsgracht buiten de stadswal stond zoet water. Dit water stond in open verbinding met het achterland. Het maakte deel uit van het polderwater van de Oosterpolder. De genoemde waterlopen in de stad (Turfhaven etc.) moesten dus worden afgesloten van de stadsgrachten buiten de wallen en het verdere polderwater. Vandaar, dat er geen open verbinding mocht zijn tussen enerzijds de Turfhaven en anderzijds het Nieuwland of het Munnickenveld, en vandaar dat schuiten alleen via de overhaal op het Dal vanuit het Munnickenveld in de Turfhaven konden komen. De overhaal komt niet voor op een plattegrond van Hoorn uit 1582 (fig. 24) en wél op die van Paulus Utenwael uit 1596 (fig. 25). De overhaal is dus waarschijnlijk tussen deze jaren gebouwd, dus kort nadat in 1579 de Turfhaven gemeen met het zeewater was gemaakt. Waarom is hij niet gebouwd tussen het Nieuwland en de Turfhaven? Mischien, omdat aan het Nieuwland een groentemarkt was, en daar geen ruimte was voor wachtende en passerende schuiten naar en van een overtoom. Het was practischer om 'vrij' water voor de overhaal te hebben.

Hoorn 1582
Klik op het plaatje voor vergroting

Hoorn, 1582 (Kaart van Guicciardini). Links onder de Koepoortsweg en de Tocht. Waterpoort tussen de stadsgracht en het Nieuwland. Open verbindingen tussen de Tocht, de stadsgracht, het Nieuwland, de Turfhaven en de Gouw. Geen overhaal op het Dal. Windmolen op de stadswal. Gouw en Ramen nog open water.

Hoorn 1596
Klik op het plaatje voor vergroting

Hoorn, 1596 (Kaart vanPaulus Utenwael) . Links onder de Tocht. Het Nieuwland afgesloten van de Turfhaven. Overhaal op het Dal. Windmolen op de stadswal. Gouw overwelfd. Ramen nog open water.

Velius 1615 detail
Klik op het plaatje voor vergroting

Hoorn, 1615 (Kaart van Velius). Rechtsonder de Tocht die uitmondt in de stadsgracht. Waterpoort naar het Nieuwland. Overhaal op het Dal. Boven scheepjes in de Turfhaven. Gouw en Ramen overwelfd. Windmolen op de stadswal.

Ook op andere plaatsen in de stad zijn overhalen gebouwd tussen het zoute water en het polderwater, en wel op het Breed (fig. 28) en bij het Watertje tussen de Vollerswaal en de stadsgracht (fig. 27).

Noordeloos en Morsink (1946, pp. 106-107) beschrijven een vergelijkbare situatie in Enkhuizen die tot een conflict heeft geleid tussen het stadsbestuur van Enkhuizen en het bestuur van de polder het Grootslag. Evenals in Hoorn had men in Enkhuizen veel last van de onwelriekende grachten in de stad. Het stadsbestuur probeerde eerst om de stankoverlast te bestrijden door met molens het polderwater door de havens uit te malen naar zee, en zo het water in de stadswateren te verversen. Dit werkte echter niet. In navolging van Hoorn ging men toen in Enkhuizen de grachten doorspoelen met zeewater, dat men door een sluisje liet wegstromen in de polder. Het is te begrijpen, dat het bestuur van de polder het Grootslag hiertegen in het geweer kwam. Uiteindelijk is er, net als in Hoorn, in overleg tussen stadsbestuur en polderbestuur een oplossing voor dit probleem gevonden. In Hoorn was de oplossing, zoals we hebben gezien, om het zeewater vanuit de doorgespoelde stadswateren terug te laten stromen in zee: bij de Oude Oosterpoort in en bij de Kuil weer uit, of vice versa.

Volledigheidshalve moet hierbij worden aangetekend, dat de bannen de dragers van de rechtspersoonlijkheid waren en niet de polders. De zeggenschap lag dus bij de afzonderlijke bannen en niet bij de polder.

Ontwikkelingen tussen 1600 en 1640

Enkele interessante waterstaatkundige ontwikkelingen worden door Velius gemeld uit de jaren 1601, 1608, 1609 en 1611:

p. 511(het jaar 1601):
Werd ook binnen ordre gestelt op het schutten van de sluizen, om die dagelijks naar de getijden bequaemlijk op en toe te doen, en zo een schuring van 't water door de stad te maken: zijnde 't zelve een zeer goed werk, waardoor de Vullerswaal, de Turfhaven, de Wortelvesten, en 't Achterom, die anders tot schande van de stad bij faute van roeringe zeer wilden stinken, nu altoos klaar (=helder) en zonder veranderinge gehouden werden. Dit duurde een wijltijds, maar de sluiswachters begonnen achterna te sloffen, en werd het water nu stinkende tot meermalen naar de havens toegezonden, waardoor eindlijk oppositie viel, en werd bij eenigen voort oorzaak genomen, om deze schutting als de principale havens schadelijk, te doen ophouden en nalaten. 't Is waar dat zij een merkelijk ongerief mede bracht, te weten dat de sluis bij de Oosterpoort dikwijls op 't beste van de dag toe zijnde, de doorvaart van schuiten en schepen daardoor niet weinig beletsels had. Ter zelver tijd werden in de welften op drie plaatsen nieuwe schotdeuren gemaakt, om ook de zelve bij hoog water eenigszins te mogen doorspoelen. En nadien de havens door de langdurige quade toezicht nu zeer vervuilt en opgedroogt waren, werd groote vlijt aangewend, om de zelve te diepen ..