Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoorn en het binnenwater Jubileumnummer Kwartaalblad 2003 / 5

Bemaling Pagina 19

Zie figuur 18 voor de vaarroute door de stad die Velius hier beschrijft. De reden om enkele stadswateren 'gemeen' met het zeewater te maken, was, om het schepen mogelijk te maken vanuit de Zuiderzee tot in de stad te komen en daar hun waar te lossen, met name turf en hout. Ook het doorspoelen van de stadswateren binnen de stadswallen met zeewater is een reden geweest (Noordeloos en Morsink, 1946, pp. 106-107). Een onduidelijk punt is de kwestie, of de sluizen bij de Kuil en de Oude Oosterpoort alleen uitwateringssluizen of keersluizen zijn geweest of ook schutsluizen. Een schutsluis is een scheepvaartsluis, bedoeld voor het overbruggen van een verschil in waterhoogte. Een schutsluis bestaat uit een schutkolk met aan weerszijden deuren. In de schutkolk is ruimte voor enkele schuiten of schepen. Door de deuren in een bepaalde volgorde te openen en te sluiten, en water de schutkolk in- of uit te laten stromen door het openen van schuiven (klinketten of rinketten) in de sluisdeuren, kan het water in de schutkolk beurtelings op het niveau worden gebracht van het hogere of het lagere peil. Volgens Arends (1994) dateren de oudste schutsluizen in Nederland uit de eerste helft van de 13e eeuw. Door van Tartwijk (2002, p. 47) wordt een schilderij van de oude Oosterpoort getoond met voor de poort een ophaalbrug boven een geopende sluis die is uitgerust met twee stel puntdeuren zonder zichtbare inlaatschuiven in de deuren. De huidige sluis op die plaats (gerestaureerd naar de toestand van 1818) heeft ook twee paar puntdeuren, op een onderlinge afstand van ca. 7 m (fig. 19). In gesloten toestand wijzen de deurpunten resp. naar de zee en naar de stad. De deuren aan de zeezijde (buitendeuren, vloeddeuren of zoute deuren) zijn hoger dan de deuren aan de stadskant (binnendeuren, ebdeuren, verse of zoete deuren). De ebdeuren moesten bij eb het binnenwater tegenhouden. Het geheel ziet eruit als een dubbelkerende keersluis. De deuren zijn voorzien van inlaatschuiven met een tandheugelbediening. De (huidige) sluiskolk lijkt met zijn lengte van 7 m echter te klein om te kunnen hebben gediend als schutkolk, of alleen voor kleine schuiten. Op de Waterstaatskaarten van 1866 (fig. 11) en 1947 staat de sluis ingetekend met twee paar vloeddeuren. Volgens van Tartwijk (2002, p. 27 en p. 47) ging vroeger de sluis alleen bij gelijke stand van het binnen- en buitenwater open, dus steeds met een tussentijd van zes uur. De lange wachttijden van de schepen zouden de haven erachter de naam 'Slapershaven' (= Vollerswaal) hebben gegeven. Het lijkt mij, dat dit een onwerkbare situatie voor de schippers moet hebben betekend. Volgens Saaltink (1992, p. 6) heette de 'Slapershaven' oorspronkelijk 'Slepershaven'. Op de plattegrond van Hoorn van Paulus Utenwael uit 1596 is te zien, dat de sluis bij de Kuil toen was ingericht als schutsluis, met een lange schutkolk tussen twee hefdeuren. In 1582 en 1630 was dit niet het geval. Zie de figuren 20-23.

Als volgende activiteit op het gebied van de waterhuishouding noemt Velius:

p. 465:
(Het jaar 1584) werd ook de Gou eerst verwelfd, die duslang een watergracht geweest was, waardoor de huisluiden (= boeren) in steed konden varen tot aan de Nieuwesteeg toe. Maar dit was voor drie of vier jaren belet, doordat de Wortelvesten (=deel van de Turfhaven) met het zeewater gemeen gemaakt was (in 1579), dies zij in plaats van dat zij haar landnering voor een groot deel verloren had, nu met deze verwelving tot een zeer wijde heerlijke straat gemaakt werd.

Kennelijk stond vanaf 1579 de Wortelvest (= Gedempte Turfhaven) niet langer in open verbinding met de Gouw en/of met het Nieuwland. Waarom niet? Wat moeten we precies verstaan onder 'gemeen maken met het zeewater'? Je zou daarbij kunnen denken aan een open verbinding met de Zuiderzee, waardoor het (zoute) zeewater vrijelijk de stad kon in- en uitstromen. Het waterpeil in de Wortelvest zou daardoor gelijk geworden zijn aan dat op de Zuiderzee, met inbegrip van eb en vloed. Zo is het echter niet geweest. Men heeft een verbinding of aansluiting gemaakt tussen de Wortelvest en de Zuiderzee met sluizen aan beide uiteinden: aan de Kuil en bij de Oude Oosterpoort. Ook was er een schutsluis tussen de Gedempte Turfhaven en het Breed, de Haantjessluis (Saaltink, 1992). Op die manier kon men in de stad een ander waterpeil aanhouden dan op zee en de vloed buiten de deur houden. Dus 'gemeen maken met het zeewater' moeten we opvatten in de zin van 'aansluiten', en dit niet in de vorm van een open verbinding, maar via sluizen. Maar dit verklaart nog niet direct, waarom in 1579 het water van de Gouw en/of het Nieuwland (= de Tocht) werd afgesloten van de Turfhaven. Kennelijk heeft men het water binnen de stadswallen strict willen scheiden van het water van de Oosterpolder, waartoe ook de stadsgrachten buiten de wallen, inclusief het Nieuwland en het Munnickenveld, behoorden. Dit kan te maken hebben gehad met een verschil in waterpeil tussen achterland (Oosterpolder) en binnenstad of met een gewenste scheiding tussen zoet en zout water. Zie het volgende hoofdstuk.

Hoe zit het na 1579 precies met de verbinding tussen de Tocht en de Turfhaven? Werd die in, of kort na, die tijd verbroken, en wel op het aansluitpunt tussen Nieuwland en Turfhaven? Op de kaart van Hoorn uit 1582 staat de Tocht nog via het Nieuwland in open verbinding met de Turfhaven (fig. 24). Op de kaart van Paulus Utenwael uit 1596 is het Nieuwland afgedamd van de Turfhaven, en staat tussen het Munnickenveld en de Turfhaven een overhaal ingetekend (fig. 25). Het ziet er dus naar uit, dat tussen 1582 en 1596 inderdaad de open verbinding tussen de Tocht en het stadswater, verder dan het Nieuwland en het Munnickenveld, is verbroken. De Tocht loosde zijn water vanaf die tijd in de stadsgrachten. Zeer waarschijnlijk speelde de Tocht in die tijd al geen belangrijke rol meer voor de afwatering van West-Friesland en werd het meeste water van de Wijzend, waarvan de Tocht een aftakking was, bij het uitwateringspunt van de Oosterpolder (aan het eind van de Holenweg) uitgemalen op de Zuiderzee.

In het voorgaande is duidelijk geworden, dat de demping in 1420 (of 1443) van het deel van de Tocht vlak voor de Rode Steen niet tot gevolg heeft gehad, dat de Tocht binnen Hoorn is drooggevallen. De Tocht is verbonden gebleven met Hoorn teneinde de stad over water bereikbaar te houden voor het marktverkeer uit het achterland. Het deel van de Tocht binnen Hoorn (Nieuwland, Gouw, Nieuwstraat) maakte het mogelijk om per schuit vanuit het binnenland van West-Friesland met handelswaar tot in het centrum van de stad te komen. Vanwege dit belang heeft men er nog lange tijd (tot 1584) voor gezorgd, dat, na de demping van het deel vlak voor de Rode Steen, het resterende deel binnen Hoorn bevaarbaar bleef. De redenen van de besluiten om de Tocht uiteindelijk toch in twee stappen te overwelven zijn waarschijnlijk geweest stankoverlast door het vrijwel stilstaande water, het scheppen van meer ruimte voor het verkeer, en het verbreken van de vaarverbinding tussen het Nieuwland, de Turfhaven en de Gouw in 1579. Tot op de dag van vandaag resteert het water van het Nieuwland als het laatste overblijfsel van de Tocht in de stad, en daar heeft nog tot in de 19e eeuw een groentemarkt bestaan (fig. 31).

Nieuwland, Hoorn
Het Nieuwland in Hoorn. Dit is de laatste rest in het oude centrum van Hoorn van 'de Tocht', de waterloop waaraan Hoorn in de 13e eeuw is ontstaan. Het is het oudste water in Hoorn binnen de Westfriese Omringdijk.