Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Het schilderachtige Hoorn (6)

Hij gaat even terug, want hij wil de haven vanuit de oude binnenkant benaderen. Hij steekt de Pompsteeg door en komt op een plaats, waar de stad zo rustig en gemoedelijk is als een hofje. De straat loopt als een kade rond het water, waarin een eiland ligt. Gedeeltelijk is dat eiland bebouwd met pakhuizen, gedeeltelijk is het begroeid met gras en enkele magere boompjes. Er liggen schapen, er graast een geit en er scharrelen kippen. "Ile de Hollande," lispelt de schilder, en hij krijgt zin om bij de schapen in het gras te gaan zitten. Er zit een man te hengelen. Verderop nog een. Zij zitten midden in de stad en hengelen. Ergens om hen heen moet het moderne leven voortrazen, maar hier hengelen ze alsof ze achter een boerderij aan de sloot zitten. Er kwaken kikkers en er ligt een bootje te dromen. In een zijstraat zijn kinderen aan het balspelen. Voor hem balanceert een jongetje op het witte hekje langs het water. Hier is het altijd wel zaterdagavond.

Door de Wijde Steeg, die hij maar smal vindt, loopt hij naar een zeer oud huisje, waarvan de bovenvoorgevel wat vooruit gebouwd is en rust op 12 gesneden consoles. Het geheel van deur en ramen in de onderpui staat niet recht onder het midden, maar iets naar rechts geschoven. Oude huizen leveren altijd hun verrassingen. In de fries prijkt een gevelsteen, die een voorstelling bevat van een "Frahchtwagen". "Daar woont Tros, de verhuizer," f1apt een voorbijlopende jongen eruit, die hem bewonderend voor dit degelijke Oudhollandse bouwwerkje ziet staan.
"Een verhuizer?" vraagt de schilder. De jongen knikt.
"Dan heeft die vrachtwagen zijn betekenis nog niet verloren," denkt de man bij zichzelf, en gaat verder, want toen hij zich omdraaide had hij weer iets bijzonder moois ontdekt. Hij loopt naar een pleintje, dat voor hem openklaart in de middagzon. In het midden rijst de bronzen figuur van Jan Pieterszoon Coen. Het wonderlijke van dit pleintje is, dat het de indruk maakt aan alle kanten omsloten te zijn, terwijl er bij nader toezien toch wel zes straten op uitkomen.

Het Waaggebouw, een juweeltje van bouwkunst.

Het Waaggebouw, een juweeltje van bouwkunst.

Tegenover zich ziet hij een juweeltje van bouwkunst: een waaggebouw, geheel van natuursteen opgetrokken, met een hoog leidak, dat versierd is met minutieus verzorgde kleinere en grotere dakkapelletjes. Twee spitse vaantjes steken er bovenuit. Aan de pui hangt een lange gastvrije luifel over zeven reusachtige deuren heen. "Hoe is het mogelijk, dat ze daar links zo'n smakeloos bioscoopgebouw tegenaan gezet hebben?" vraagt hij zich af. "Ik ga er met mijn rug naar toestaan voordat de ergernis mij naar de keel schiet."