De twee oude trapgevels ernaast laten des te duidelijker uitkomen dat dit huis opzettelijk rijk
versierd is met natuursteen, met lijsten en bogen. De pui is ook rijk en op zichzelf niet lelijk,
maar toch te opzettelijk een nieuw gedeelte om te bevredigen.
Plotseling herinnert de schilder zich, dat hij, het St. Pietershof passerend, een doorkijk had
naar bomen en grasbermen. Het scheen hem toe, dat de stad daar ergens eindigde. De vrije natuur
lokte er. Hij keert dus om en gaat terug. Bij de Gedempte Turfhaven slaat hij linksom en passeert
op het Breed het kruispunt van het Grote- en Kleine Noord. Weer wordt hij even aangedaan door de
gezellige sfeer van het oude provinciestadje; een ouderwetse tabakswinkel op de hoek 1);
ergens verder op het Grote Noord een brede luifel van een sporthuis: De Bonte Hond. Naar rechts
kijkend ziet hij een machtige Gotische kerk een stap naar binnen zetten om de gehele straat te
overheersen. Een grote klok steekt nog verder uit, bijna tot in het midden van de straat, en
terzijde is een poortje zichtbaar waarboven een doodshoofd grijnst. "Daarvoor is het mijn tijd
nog niet," vindt de schilder. Hij loopt door over het Breed, langs een rijzige, rijk versierde
gevel van een tabaksfirma. Een grote barokke gevelsteen bevat een aardige reliëfvoorstelling van
een "jaagschuyt". De voornaamheid van deze negentiende-eeuwse gevel verheft zich wel ver boven het
oergezellige huisje dat een weinig verderop staat: een gaaf overblijfsel weer van de Oudhollandse
bouwkunst. Een goedlachse melkslijter, die Hollandse kaas verkoopt, past hier nog zo goed in, dat
drie eeuwen er nauwelijks verandering schijnen gebracht te hebben.
Het Breed uit, klimt hij de berm op en ziet voor zich liggen een wijde blauwe blinkende spiegel.
In een halve cirkel wordt zij door een dijk omsloten. Hij neemt zich voor, vanavond een wandeling
te maken over dat gedeelte dat Hoorn uitgaat; nu wil hij de stad omwandelen. Er is gras en er
staan bomen. Er is een geitje dat naar hem toekomt. Er zijn jongens die onder aan de dijk in het
water ravotten. Een hond staat er bij te blaffen. Voor zich ziet hij een strook grond uitsteken
met wat schuren en huizen, die schilderachtig aandoen door hun onbepaaldheid. Voorbij de hoek moet
hij een eentonig recht stuk dijk afleggen, waar hij ongeveer middenin plotseling over een
verrassende hoeveelheid daken heen kijkt van kleinere en grotere huizen, die met een sierlijke
nonchalance tegen elkaar gestapeld staan. Daarachter steekt een rank torentje omhoog. Zijn hart
begint te popelen, want hij begrijpt, dat binnen deze wal de oude havenstad moet liggen.
1) Intussen helaas reeds verdwenen.