De geveltjes spiegelen in het roerloze water en hij bewondert de symmetrie, die daar in de
tussenruimte een gelijkvormige trapfiguur laat verschijnen. Tussen de geveltjes en het huis heeft
hij een doorzicht naar een ranke torenspits met een gouden triton er boven op. Rechts wordt dit
intieme plekje afgesloten door een grote donkere treures, en links langs het huis rijzen twee lange
olmen op naar de hemel als hoogopstekende trofeeën.
Als hij doorloopt ontdekt hij aan de overkant een massief gebouwd bruggetje, dat middeleeuws
aandoet. Hij kijkt vandaar weer terug de slingerende singel langs. Een ogenblik heeft hij het
gevoel dat hij in een kunstig aangelegd natuurpark staat. Het water is omzoomd met riet aan deze
kant, en aan de overkant met breed struikgewas. Twee berkeboompjes trillen voor het monumentaal
gebouwtje. De boog van het bruggetje vormt een sierlijk ovaal met zijn spiegelbeeld. De schilder
glimlacht tevreden.
Hij komt aan de Koepoortsbrug, waar een oud bouwwerkje, half verscholen in het groen aan de
overkant, zijn aandacht trekt. Een hond loopt blaffend de grazige helling van de Vest af en eenden
plonzen verschrikt met luid gesnater in de gracht.
De Mariatoren. een monument van bezinning en rust.
Naderbij gekomen, bemerkt hij dat het bouwwerkje een forse toren is, die een overblijfsel moet
zijn van de vroegere verdedigingswal. Een lichtelijk uitgebouwde weergang, steunend op een kraag
van Romaanse boogjes, vormt een soort kroon op het krachtige bolwerk. Het leiendak vloeit naar de
nok. Het geheel is zo nobel, zo evenwichtig van vorm en massa, dat het een monument, van bezinning
en rust lijkt in het hart van een roerige wereld. Het hult zich in weelderig lover van bloeiende
vlier en breedvertakte eikebomen, waar het zonlicht doorheen weeft, zodat de toren in een sfeer
van smaragd en goud zijn gedachten spint, terwijl hij zwaar en vast schijnt te rusten op de
oergrond der dingen.
De Koepoortsbrug over, wordt de schilder getrokken naar een complex van grachtjes en bruggetjes.
Vanaf het bruggetje over het Nieuwland ziet hij nu de andere zijde van het middeleeuwse bruggetje,
dat hier pittoresk met de twee andere bruggetjes een onregelmatig vierkant afsluit, een donker
glanzende spiegel, die roerloos geheimzinnig ligt te staren in de hoek van twee grachtjes.
Het ene heet Munnickenveld. Het is een rustig oud grachtje, waarvan de waterkant aan weerszijden
is geplaveid met kinderhoofdjes. Hij ziet er twee zeventiende-eeuwse huisjes staan met sierlijke
trapgevels.