Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Loflied op Hoorn

Hoofdtoren Hoorn

De stad, waar je geboren bent;

waar je je kinderjaren hebt doorgebracht;

waar je "verlospaal" en "hazen en honden" hebt gespeeld op het plein; om de Groote Kerk, en waar "het Klooster" zoo'n prachtige gelegenheid bood om je te verstoppen;

waar je op Luilak met je vriendjes naar het Weeshuis in de Achterstraat ging, om een rondedans te doen om den Herder en de Herderin;

waar je 's avonds ging kijken naar de aankomst van de Hoornsche boot - je kondt de lichten al zien, als hij voorbij Marken was - en waar je, totdat de boot in het Groote Gat was gekomen, je alvast vermaakte met op de vischkaren te springen, die tegenover het "Correctiehuis" bij den Zeedijk lagen, en te probeeren je erop in evenwicht te houden;

waar je met je ouders uit wandelen ging, langs Derde-boomlaan of Nieuwen Weg, en je hart, als je dicht bij de Nadorst was gekomen, begon te kloppen van verwachting of zij er ook even zouden verpoozen;

waar je uit visschen ging naar de Hulk, of room ging eten bij Stijn, of kersen in den boomgaard in Blokker, waar je zoo heerlijk kondt schommelen;

waar je later je vacanties doorbracht, en biljarten leerde in het cafe van Dalmeyer op de Kaasmarkt, en danste op de bals van Sappho en je eerste zware verliefdheden hebt beleefd;

die stad is, om met Speenhoff te spreken: een meisje, dat je nooit vergeet.

Als je ouder bent geworden, blijkt hoe vast het beeld van je geboortestad in je herinnering is gegrift; hoe allerlei dingen waar je als kind nooit op lette, zich toch voorgoed in je geest hebben ingeprent: hoe je, als je de oogen sluit, het stedeschoon van Hoorn weer voor je innerlijk zien kunt laten verschijnen. En het doet je leed, wanneer je hoort, dat een stuk van dat mooie, oude Hoorn, dreigt verloren te gaan.

Wanneer dat het geval is bij iemand, die reeds jarenlang geen Hoornsch burger meer is, hoeveel te meer moet dit dan ter harte gaan aan hen die nog in Hoorn wonen.

Ik vertrouw dan ook, dat de pogingen van de Commissie, die zich heeft gevormd om een fonds bijeen te brengen voor het herstel en in stand houden van de Noorderkerk, met een goeden uitslag zullen worden bekroond en dat tal van Hoornschen en oud-Hoornschen, door het zenden van een bijdrage getuigenis zullen afleggen van hunne onvergankelijke liefde voor Hoorn.

Moge ook dit boekje, door de voortreffelijke inleiding van den heer Kerkmeyer, die reeds zoo herhaaldelijk met woord en beeld de waardeering van het stedeschoon, van Hoorn heeft bevorderd, en door de mooie afheeldingen die er aan zijn toegevoegd, het zijne daartoe bijdragen!

G. W. KERNKAMP.

Utrecht, Juli 1929.

Met zeer veel genoegen en qroote instemming nam ik kennis van bovenvermelde aanbeveling van Pof. Kernkamp.

Ook mij bezielen dezelfde gevoelens en het is daarom, dat ik de bewoners en oud-bewoners van Hoorn met warmte opwek door eene bijdrage blijk te geven van hunne liefde voor Hoorn.

Dr. C. J. K. VAN AALST

Hoevelaken: (Gld.), Juli 1929.

Bron: Restauratie der Noorderkerk 1929 J. C. Kerkmeyer

 

Loflied op de Noorderkerk

Noorderkerk Hoorn

Op zoek naar eenvoud

Auteur: Guillaume van der Graft.


In Hoorn, in de Noorderkerk,

daar zou ik willen wonen,

woordelijk aan het werk

om het licht aan te tonen.

 

Het licht is er kind aan huis,

als de wijsheid-zelf spelend.

Is het blond, is het grijs?

Dat kan niet schelen.

 

Leeftijd is niet in tel,

er zijn voorvaderen gaande

onder dit tongewelf

waar het getij verzandde,

 

en moederlicht parelmoer

door alle wateren gewassen

glijdt uit over een vloer

die glinstert van vissen.

 

Het schiet kuit door ons heen.

Diep in de tijd gezonken

leven wij steen voor steen.

De schepping flonkert.

 

O Hoorn van overvloed,

schoonheid van hout en witsel

zo dat het haast pijn doet

als lichamelijk letsel,-

 

tranen om zoveel tijd

die gij nauwelijks bijeenhoudt

en liefde omdat ge zijt

wat ge zijt, eenvoud.

In deze kerk, al dit licht,

noordelijk streng, sober,

met het binnengezicht

van een ochtend October,

 

hier zou ik verzoend

met God en de tijden

mijn dienst willen doen

en mijn dagen slijten.

 

In deze kerk, deze schoot;

een schelp met het moederlijke

van streng leven, letterlijk, joods, -

o moeder Rebekka,

 

moeder van Israël,

ik lijk teveel op Uw leven;

Hoorn van wijsheid, vaarwel,

want wat staat er geschreven?

 

Weer tweestrijd immers? Twee zonen

zijn uit U geboren.

Ik ben Jakob én Ezau,

ik weet hoe het wezen zou,

wonen in Hoorn.

Bron: Informatieblad nr. 10 - Stichting Noorderkerk dec. 1986