Nel Bloem (Hoorn)
Nel Bloem (geboren 22 augustus 1932) moest thuis hard werken. Jongensbroekjes, kousen en sokken stoppen, op maandagochtend alle schoenen op tafel en maar poetsen, de zondagse kleren borstelen en in de kast hangen. De gang vegen, de machine in de winkel schoonmaken, er kwam geen eind aan. “Mijn ogen gingen open toen ik zag hoe twee van mijn nichten met het mulo-diploma op zak op kantoor gingen werken. Ik besefte dat ik bijles nodig had als ik ook naar de mulo wilde. Een oude juf op de naaischool gaf bijles Nederlands en daar wilde ik gebruik van maken. Maar wie moest dat betalen? Zakgeld had ik nooit gehad. Intussen was ik als veertienjarige niet meer zo bang voor m’n ouders, ik vertelde hun mijn plan en het ging door. Het toelatingsexamen mulo bracht me goede cijfers, behalve voor Nederlands, m’n lievelingsvak. Ik beklaagde me bij directeur Holtkamp en toen bleek dat het Nederlands was nagekeken door leerlingen.”
Veel meisjes en jongens kwamen op de fiets van ver buiten Hoorn. “Ik herinner me dat leraar Willems een hekel had aan hun boerentaaltje, daar kon hij vaak over foeteren. De leerstof was voor mij niet moeilijk, ik ging gemakkelijk over en het eindexamen ging me goed af. Toen ik met het diploma thuis kwam was m’n moeder druk bezig. ‘Leg het diploma maar neer,’ zei ze en ze ging verder. Ik had de smaak van het studeren te pakken en wilde doorleren, hogerop. ‘Ja,’ zei ma, ‘dat dacht ik wel, je gaat je gang maar, van mij krijg je geen cent.’ ”
Nel ging naar kantoor, maar dat bleek toch niet haar bestemming. Uiteindelijk werd ze lerares tuin- en plantenverzorging op verschillende huishoudscholen.
Wim Klaassen (Bovenkarspel)
Wim Klaassen (geboren 5 maart 1936): “Naar de mulo ging ik eerst met de trein, later ook wel met de bus, maar vooral op de fiets. De trein was een oud stoomvehikel. Elke coupé was een afgesloten geheel. De conducteur ging in de rijdende trein over de treeplank van coupé naar coupé. We waren altijd te vroeg in Hoorn. Vaak voetbalden we dan eerst op de Noorderveemarkt. En in de winter stapten we de stationsrestauratie binnen. Maar we hadden geen cent te verteren en werden er door de ober gauw uitgejaagd.
Op de mulo ging een wereld voor me open met al die meisjes in de klas. Ik was een jongensschool gewend. De schooldag begon met gebed. Na het eindexamen ging ik naar kantoor. M’n vader had gezorgd voor een baantje, per 1 september 1951, bij de plaatselijke zaadhandel.”