Bleek en vervallen
De schrijver Jacob van Lennep maakte in zijn jonge jaren een reis door Nederland,
waarbij hij veel inrichtingen van weldadigheid bezocht. Over het Hoornse bedelaarsgesticht schreef hij:
Dit gesticht ligt afgescheiden van de stad, in het water! Bij het inkomen vindt men ter 's linkerhand
de keuken, met drie grote kuipen of ketels voorzien, vervolgens de eetzaal der mannen en hun werkplaats,
waar zij zich met het maken van karpetten, tafelkleden, netten enz. bezig houden. Allen zagen er bleek
en vervallen uit. Eene bovenzaal was voor gebrekkigen bestemd, die lichter werk deden. De vrouwen waren
met breien en spinnen in een ander vertrek bezig. In hare eetzaal stond de predikstoel waar een Hervormd
leeraar en een Roomsch pastoor dienst deden. Ook de school trok onze aandacht, waar de ondermeester 13
kinderen les gaf: sommige leerlingen waren 20 jaren oud.
Na de opheffing van het bedelaarsgesticht dienden de gebouwen als gevangenis en van 1886
tot 1932 als Rijkswerkinrichting. Deze bus vervoert, tijdens de ontruiming van de inrichting, de laatste
souteneurs die hier hadden gezeten om heropgevoed te worden
(AWG).
In het midden van de negentiende eeuw was de armenzorg nog grotendeels in handen van de kerken. De
bedeling van voedsel, kleding, turf en dergelijke, ging gepaard met een vergaande vorm van toezicht.
In de Armenkerk van de hervormden was de controle op de kerkgang van de armlastigen zelfs in
één oogopslag mogelijk. Maar niet alleen op het voldoen aan de kerkelijke plichten werd
toegezien. Wie bedeeld werd, moest van een onbesproken levenswandel zijn. Zelfs het omgaan met
andersdenkenden kon al leiden tot uitsluiting van de bedeling.
Niet alleen de kerken en het stadsbestuur, maar ook particuliere organisaties hielden zich bezig met
de armenzorg. In 1801 richtten enkele vooraanstaande burgers de ‘Commissie tot uitdeling van
warme en voedzame spijzen’ op, die in de volksmond de naam kreeg van ‘Soepcommissie’.
De commissie zou tot 1945 voortbestaan en heeft nog tijdens de Tweede Wereldoorlog nuttig werk gedaan.
In 1893 werd een werkhuis gevestigd in een deel van het St. Pietershof, waar armen van 8 uur 's ochtends
tot 6 uur 's avonds konden verblijven. In ruil voor het naaien van zakken, het rechtslaan van
draadnagels en het hakken van kachelhoutjes kregen zij bruine bonen met reuzel, gort met stroop en een
dak boven het hoofd.
Om de armenzorg beter te kunnen regelen, werd in 1888 de Centrale Commissie van Armenzorg opgericht.
De commissie legde een stamboek aan, met de gegevens van alle Hoornse armen. Daarmee moest worden
voorkomen dat armen van verschillende fondsen profiteerden en dat behoeftigen van elders ten laste van
de stad zouden komen. De landbouwcrisis van de jaren '80 veroorzaakte grote armoede op het platteland,
met als gevolg een massale trek naar de stad. In Hoorn steeg het aantal bedeelden aan het einde van
de negentiende eeuw tot 20% van de bevolking.
De buitenhaven met de Admiraliteitsgebouwen, geschilderd door K. Cloeck in 1767. Precies vijftig
jaar later werden deze trotse gebouwen ingericht als bedelaarsgesticht. Landlopers en bedelaars moesten
met arbeid en strenge tucht worden opgevoed tot fatsoenlijke burgers, meende men in die tijd. Het bleek
niet te werken. Een keer kwam het zelfs tot opstand. Het gesticht werd in 1827 weer opgeheven
(WFM).