Onder redactie van J.M. Baltus, W.A. Braasem, W.F.M. Brieffies, A. de Graaf, K. Hazelzet,
J.P.H. van der Knaap, D.C. van der Maarel, V.J. Nobel, H.W. Saaltink en R.J. Spruit.
Tekst: H.W. Saaltink.
Wie in de middeleeuwen ziek werd, zocht meestal om te beginnen genezing bij een van de vele huismiddeltjes,
die van moeder op dochter werden overgeleverd. Mocht dat niet baten, dan kon men zijn toevlucht nemen
tot een drankje van een kwakzalver, of een heiligenbeeld waaraan wonderbaarlijke geneeskracht werd
toegeschreven. Geschoolde artsen waren er in die tijd nauwelijks en bovendien waren ze voor de meeste
mensen veel te duur. Er waren al wel gasthuizen, maar die hadden een heel andere functie dan de
ziekenhuizen die wij nu kennen. Al in de veertiende eeuw stond aan het Grote Noord een Heilige-Geesthuis.
Het zal een gasthuis zijn geweest in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Een ‘baaierd’
of passantenhuis, waar vermoeide reizigers en pelgrims konden overnachten of een paar dagen op verhaal
komen. Zieken werden in het Heilige-Geesthuis wel opgenomen, maar van een deskundige verpleging was
geen sprake. Bovendien moest iedere patiënt een contract tekenen. Daarin verklaarde hij dat hij
na zijn genezing alle verzorgingskosten zou betalen, of na zijn overlijden al zijn bezittingen aan
het gasthuis zou nalaten. Dat betekende in de praktijk dat alleen arme mensen die door ziekte niet
meer in hun levensonderhoud konden voorzien en alleenstaanden die niemand hadden om hen te verzorgen,
in het gasthuis terecht kwamen. Wie het zich enigszins kon permitteren, liet zich liever thuis verzorgen.
De gasthuizen verkregen hun inkomsten voor een deel uit bijdragen van het stadsbestuur, maar voornamelijk
uit schenkingen en legaten van burgers. Want de zorg voor zieken en armen behoorde tot de christelijke
plichten van naastenliefde en werd in de middeleeuwen bevorderlijk geacht voor het eigen zieleheil.
Bovendien kon het vervullen van deze plichten het zo gevreesde verblijf in het vagevuur aanzienlijk
verkorten.
De Oude Oosterpoort, waar de Hoornse chirurgijns vergaderden. Links zien we een kreupele, die een aalmoes krijgt
(WFM).