Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Ach Lieve Tijd 2: Zeven eeuwen Hoorn,
zijn bewoners en hun zieken en armen

In 1692 werd de kapel gesloopt en kreeg het gebouw zijn monumentale gevel aan het Dal.
Het St. Pietershof werd bestuurd door een college van regenten, dat vergaderde in de regentenkamer. In 1768 werd de regentenkamer voor een bedrag van 236 gulden opgeknapt. De wanden werden bekleed met goudleerbehang en het plafond werd voorzien van een schildering waarop Abundantia, de Romeinse godin van de overvloed en Mercurius, de god van de handel waren uitgebeeld. De voorstelling was weinig toepasselijk en de uitgave nauwelijks verantwoord, want het St. Pietershof raakte in de loop van de achttiende eeuw steeds meer in geldnood. In 1800 moesten de meubels en het zilverwerk worden verkocht. Het personeel, op de concierge na, werd ontslagen. Gelukkig kreeg de instelling in 1837 een voortvarende regent in de persoon van jhr. mr. P. van Akerlaken. Hij begon met het verhuren van de woningen, trof regelingen met de schuldeisers en wist zelfs geld los te krijgen van het Rijk. Door verbouwingen werd het aantal woningen voortdurend opgevoerd. In 1901 werd het nog overgebleven deel van het klooster gesloopt. In de plaats ervan werd het Rozenhof gebouwd. In 1969 werd begonnen met een ingrijpende restauratie, die in 1973 was voltooid. Door van telkens twee huisjes één woning te maken, was het mogelijk het St. Pietershof opnieuw geschikt te maken voor de huisvesting van bejaarden.

550
Op deze foto zien we de hele weeshuis bevolking omstreeks 1910, nog steeds in hun uniforme kleding, die pas in 1927 werd afgeschaft. Heel wat kinderen waren niet echt wees, in de zin dat beide ouders waren overleden. Het weeshuis stond van oudsher ook open voor half-wezen en vondelingen (AWG).

 

Sober en streng

Wees worden, dat kon in vroeger tijden ieder kind overkomen. Besmettelijke ziekten roeiden soms hele gezinnen uit, zoals in 1493, toen Hoorn werd getroffen door een hevige pestepidemie die zeker 1500 slachtoffers maakte, zo'n kwart van de bevolking. Kinderen die hun ouders verloren en zonder naaste familie achterbleven, werden aanvankelijk tegen een geringe vergoeding ‘uitbesteed’ bij burgers. Bij de reorganisatie van de maatschappelijke zorg in 1529 werd een weeshuis gevestigd in een pand aan het Grote Oost. Voor de zeventien wezen die daar werden ondergebracht, was het groot genoeg. Maar het aantal wezen nam snel toe en al spoedig was het weeshuis te klein. Na de Hervorming, in 1574, kreeg het weeshuis een van de vrijgekomen kloosters tot zijn beschikking, het Sint Mariënklooster aan de Achterstraat. Tot 1964 zouden de Hoornse burgerwezen daar gehuisvest blijven.
Voor onze begrippen was het leven van de weeskinderen sober en streng. Maar in vergelijking met menig kind dat zijn ouders nog bezat, hadden de wezen het zo slecht nog niet. Zij kregen voedsel en kleding, volgden onderwijs en leerden een vak. En dat was toen voor veel kinderen niet weggelegd. Vanaf hun twaalfde jaar gingen de jongens bij een baas in de leer, de meisjes werkten doorgaans bij een ‘mevrouw’. Het geld dat zij daarmee verdienden, kwam ten goede aan het weeshuis. Een deel ervan werd gespaard voor het moment dat de kinderen het weeshuis zouden verlaten. Dan kregen zij een ‘uitzet’ mee. 's Avonds werd les gegeven, waarbij het godsdienstonderwijs een belangrijke plaats innam. Zelfs op zondag werd na het verplichte kerkbezoek aan de morgen- en middagdienst nog catechisatie gegeven.
De wezen waren herkenbaar aan hun uniforme kleding, met links een witte en rechts een rode mouw.

430
Deze beeldjes, afkomstig uit het weeshuis aan de Achterstraat, tonen de opvallende kledij waarin de kinderen waren gestoken. Officieel was het rood-wit, de stadskleuren, het teken dat zij door de stad werden onderhouden. In de praktijk konden zij, zo uitgedost, niet zonder herkend te worden kattekwaad uithalen, weglopen of ander ongewenst gedrag vertonen (WFM).