Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Uit het leven van een zestigjarige (8/9)

Critiek en critici
Geen goed concert zonder goede critiek.
In ons bestel wordt de critiek meestal via de kranten openbaar gemaakt en het is interessant om te lezen hoe b.v. de toon en de stijl van de verslaggeving verandert in de loop van de jaren.
Onder de rubriek 'Kunst en letteren' vinden we in 1920 uiterst bloemrijke beschouwingen over het optreden van het Hollands Strijkkwartet. Waar de ene criticus spreekt van 'schitterend mooi' brengt de ander 'warme hulde' en zegt de derde zeer bescheiden: "als leek hebben we en gewis velen met ons - uitteraard niet altijd begrepen de oprechte bedoeling van het gepraesteerde, doch we voelden het mooie, het sublieme, dat in het snarenspel was gelegd, en we waren opgetogen erover, dat gelouterde kunst van meesters door meesters tot ons kwam."
Te samen een quartet, dat erkende techniek paart aan verheven opvatting en heerlijke uitbeelding."
Ook het optreden van Myra Hess inspireerde de critici tot een taalgebruik waar we nu wel wat van opkijken:
"Haar ziende en hoorende denkt men aan een zieneres, voor wie, wat ze ons met haar vingeren in tonen schildert, daar ergens in de verte een heerlijk visioen verschenen is."
"Myra Hess, die de mooie Steinwegvleugel in werken van Bach, Beethoven, Brahms en Chopin liet zingen en jubelen, liet kreunen en ontroeren,"
"'t Was een avond van hoog kunstgenot, die ons lang in heugenis zal blijven. De zeer goede vleugel was uit het magazijn van de heer Veen, alhier."

In 1922 treedt de liedertafel 'Apollo' onder leiding van Fred Roeske op in de Grote Kerk. (Men was het uiteindelijk toch eens geworden met het kerkbestuur over de zaalhuur en er werden niet minder dan 994 toegangskaarten verkocht!)

Gerard H. Boedijn
Gerard H. Boedijn

Voor de Hoornse Courant maakt Gerard H. Boedijn een verslag, (zeg maar: een jury rapport) dat aldus begint:
"Een sombere, zwoele herfst Zondagmiddag... regenachtig... onaangenaam voor de concertbezoekers van buiten de stad... goed weer voor een kerkconcert." en dan:
"Dat zachte gedempte licht... dat schijnsel van die twee lampjes op het klaviatuur van 't orgel... dat gefluister van die honderden menschen..., ruischend..., zwevend als een zephir door de grote, holle leegte,...
Kom, zoo'n atmosfeer mist men toch immers maar al te vaak in de concertzaal."

Goed passend bij de man die dit schreef, lijkt mij. Gerard H. de gevoelige man met het grote gebaar en (soms) de grote mond. In ieder geval heel anders geschreven dan de critieken die, en dat komt nogal eens voor, begonnen met: "Het 3e abonnementsconcert behoort weer tot het verleden" of "Het 3e abonnementsconcert ligt weer achter ons."
Zoals al even opgemerkt is: de critieken van Gerard H, leken soms veel op jury-rapporten waarin alle plusjes en minnetjes zorgvuldig werden afgewogen. Maar 't ging ook wel eens anders b.v. toen Piet Tiggers een piano-solo gaf waarvan Boedijn zegt: "hij gaf het overtuigende bewijs een pianist te zijn met een paar 'stevige' knuisten, die de stabiliteit van Veen's vleugel zwaar op de proef hebben gesteld, en... met een succesvolle overwinning voor den 'Grotian Steinweg'."
In 1926 steekt Boedijn het bestuur van de concert vereniging een geweldige bos pluimen in 't gat ter ere van het optreden van de Sociëté des instruments anciens van de familie Casadesus.
B. zegt dat dit optreden onze plaats het predicaat van 'muzikaal achterafje' heeft bespaard.
In de loop der jaren wijzigt het taalgebruik en de strekking van de critieken.
Mensen als Gré de Reus, Anton Vis, W. Schreurs, W. van Domselaar, L. Vermaas, Riewert Blok e.a. vertegenwoordigen alweer een nieuwe generatie die vaak andere, soberder, middelen gebruikt. Slechts tweemaal maken de notulen melding van een geval dat het bestuur het zeer oneens was met de criticus.
In 1949 oogstte een pianorecital niet veel bijval van de pers. Het bestuur dacht anders over het gebodene, maar besloot toch om niet publiekelijk te reageren.
Anders liep het op 22 October 1949. Toen werd er n.l. een extra bestuursvergadering belegd naar aanleiding van een recensie in de Vrije Hoornse Courant van de hand van Hans Boedijn, de zoon van Gerard H.
De notulen zeggen: "Deze recensie was zo kennelijk zonder verstand van zaken en op zoo'n hatelijke toon geschreven, dat met algemene stemmen besloten werd met een ingezonden stuk te antwoorden."

"Van toeten noch blazen"
Dat wordt de jonge recensent in een ingezonden stuk verweten: dat hij van toeten noch blazen weet.
Waarom was dat dan allemaal zo hoog gelopen?
Wel, Hans Boedijn begon zijn recensie aldus: "De stelling, als zou de leer der acoustische verhoudingen vooralsnog allerminst gemeengoed zijn van het besturend apparaat ener concertvereniging, werd gisteravond op wel zeer overtuigende en afdoende wijze bewezen." Zie zo! Ter toelichting op deze rechtse directe aan het bestuur de volgende zin: "Men stelle zich voor het podium van de Grote Parkzaal, herleid tot een eng begrensde ruimte, omgeven door lange, welhaast eindeloze draperieën, alle van eenzelfde onbehaaglijk, droefgeestige en monotone gekleurdheid.
Deze draperieën drukten als een overlast op een musicerend ensemble met name de Haarlemse Orkestvereniging, een ensemble, machteloos overgeleverd aan de wellusten van deze acoustische sater."

De vleugel die de pianist Iskar Aribo ten dienste stond kon de recensent ook al niet bekoren. "Haar schoonheid was slechts een uiterlijke. Haar innerlijk, hoewel 'fijn besnaard' was met de uitmuntende kwaliteiten, die 'Bes Klein' (het uit te voeren pianoconcert. Gr.) van haar eiste, uiterst spaarzaam begiftigd."
Kort samengevat: de zaalacoustiek was niet goed en de vleugel was te klein.
Het bestuur van de concertvereniging gaat in zijn ingezonden stuk in de krant daar ook niet om heen, maar laakt de bewoordingen die de recensent gebruikt. "Gelukkig weten wij ons gesterkt door de getuigenis van velen die ons streven steunen en die wel begrip hebben voor de moeilijkheden waarvoor wij staan." "Zij zullen zich echter zeker niet van de wijs laten brengen door de gedebiteerde vermeende wijsheden. Trouwens wij ook niet!" Aldus het bestuur, een beetje mokkerig op die "snotjongen van Boedijn". Maar ziet: wie komt die snotjongen te hulp? Niemand minder dan good old Kerkie, die geen bestuurslid meer was, neemt het voor zijn op voor zijn oud-leerling.
Het is mij uit eigen ervaring bekend dat Kerkmeyer heel trots was op de muzikale carrière van Hans en het tekent hem dat hij deze Hans kon waarderen naast die Hans van de H.B.S. die toen bepaald niet de makkelijkste was. En die uitdrukking: 'die snotjongen' hield bij Kerkmeyer een positieve waardering in.
Rustigjes merkt Kerkmeyer in zijn ingezonden stuk op: Ik vond 't verslag van Boedijn jr. helemaal niet slecht. Integendeel, hij heeft de zaak niet kleinzielig bekeken." En verder: "Toen ik binnenkwam en het toneel eens goed bekeek, dacht ik al: dat gaat niet goed. En dit is uitgekomen. Dit is heel jammer, want de musicerenden hebben moeten zwoegen in een heksenketel van belang. En wie moeten we daar anders voor verantwoordelijk stellen dan het bestuur?" Kerkmeyer biedt aan om over de acoustiek te komen praten en hij eindigt: "De bedoeling van recensie en ingezonden stuk zijn zeer zeker goed en wij moeten dit waarderen. Sommige lieden vatten zo'n verslag op als onderwijzer van de vereniging en dat is niet juist." (In de krant staat: 'onderwijzer' gedrukt, maar in het knipsel uit het J. M. - archief is dit woord met inkt gewijzigd in 'ondermijning' en dat lijkt, gezien de strekking van het betoog, beter op zijn plaats.) Zegt Kerkmeyer verder: "Ik vat het op als een reclame: er zit leven in de brouwerij. En wij, bezoekers, spreken af, dat we de volgende keer weer allemaal komen om te luisteren naar de sonore geluiden, naar 'het soepele vlees' en niet 'het geraamte'. Ik kan me levendig voorstellen hoe Kerkmeyer over zijn halve brilletje keek toen hij die laatste zinnen neerschreef, hoe z'n ogen twinkelden en hoe hij goedkeurend bromde: "Gùh, die snotjongen..."
Hoe dit alles eindigde? Wel, vrij eenvoudig: toen de gemoederen wat bedaard waren kwam men wederzijds tot de conclusie dat... de acoustiek in de oude Parkzaal eigenlijk niet zo goed was, iets wat in 1920 ook al gezegd was. Maar ja, wat wil je, als je met elkaar spreekt en de acoustiek is niet al te best, dan versta je mekaar weleens niet ...