Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Uit het leven van een zestigjarige (1/9)

Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 46e bundel, pagina 57-79.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1979.
Auteur: N.J. Groot.

De concertvereniging 'Johan Messchaert' te Hoorn bestaat zestig jaar. De huidige voorzitter, ing. N. J. Groot, vertelt aan de hand van archiefstukken en persoonlijke ervaringen, welke rol de vereniging voor Hoorn en omgeving heeft gespeeld.

In october 1919 zou er door het Hollands Strijkkwartet in Hoorn een concert worden gegeven. Door gebrek aan publieke belangstelling ging de uitvoering echter niet door en dat was voor de heer H. J. Pos aanleiding om middels een ingezonden stuk in de Hoornse Courant, zijn onvrede te uiten over de organisatie van het concertleven hier ter plaatse.
De aan ons genootschap 'Oud West-Friesland' welbekende heer J. C. Kerkmeyer antwoordde, eveneens middels een ingezonden stuk, dat hem de oprichting van een concertvereniging de oplossing van de problemen toescheen. De musicus Gerard H. Boedijn gaf, ook al via een ingezonden stuk, een gelijkluidende visie en zo werd op 25 november 1919 in 'De Witte Engel' in een door ruim twintig personen bezochte vergadering de oprichting van een concertvereniging besproken.
Direkt al kwamen de financiële gevolgen van zo'n oprichting ter sprake omdat men de contributie niet hoger dan drie gulden voor drie concerten wilde stellen, terwijl anderzijds met een kostenlast van zeker ƒ 300 à ƒ 400 per concert rekening moest worden gehouden. Het aantal leden zou dus groot moeten zijn, en dat terwijl men de bestaande plaatselijke muziekverenigingen geen concurrentie meende te mogen aandoen.
De ervaring had namelijk geleerd dat een vroeger bestaand 'garantiefonds' dat een eventueel tekort op concerten door beroepsmusici aanzuiverde stelselmatig werd tegengewerkt door de plaatselijke amateurverenigingen.
Nadat alle voors en tegens waren besproken werd met algemene stemmen tot oprichting van een concertvereniging besloten. Een daad, die zoals vrij spoedig bleek, zeer sterk het gezegde in de herinnering riep: "Beginnen is één ding, volhouden is meer."
Het bestuur dat staande de vergadering werd gekozen bestond uit de volgende personen: J. C. Kerkmeyer - voorzitter, H. J. Pos - secretaris, S. H. Boot - penningmeester, A. Brouwer - vice-voorzitter, mevr. Bent, mevr. Schottee de Vries en J. Bossert.
Voorts werd besloten geen beroepsmusici tot het bestuur toe te laten.

Het eerste concert
Op 11 december 1919 kwam het bestuur ten huize van de voorzitter bijeen en men constateerde daar dat zich 150 personen als lid hadden opgegeven. Een aantal dat voldoende geacht werd om op 20 Januari 1920 in de Parkzaal een concert te laten geven door het Concertgebouw-sextet dat onder leiding van de pianist Evert Cornelis, een programma met werken van Mozart, Beethoven, Rameau, Schubert en Röntgen ten beste zou geven.
Een bemoedigende start, dit eerste concert. De gehele Parkzaal en zelfs een gedeelte van de zijzaal was bezet.
De critieken die in de plaatselijke kranten (de Hoornsche Courant, Onze Courant en het Hoornse Hop) in de rubriek 'Kunst en Letteren' verschenen waren zeer lovend, om niet te zeggen jubelend.
Voor een wat vervelende dissonant zorgde het auteursrechtenbureau Loman met het zenden van een telegram waarin verboden werd om de composities van Rameau (in de bewerking van Sam Dresden) en Julius Röntgen uit te voeren! Ter toelichting: in de twintiger jaren werden de auteursrechten ten behoeve van nog levende componisten (of hun weduwen c.q. nazaten) geïnd door particuliere bureau's. De employé's van zo'n bureau speurden alle kranten af op zoek naar advertenties waarin muziekuitvoeringen werden aangekondigd. De organisatoren van zo'n uitvoering kregen dan het verzoek om op te geven welke composities zouden worden uitgevoerd en aan de hand hiervan werd een aanslag opgelegd. Een deel van de inkomsten ging dan naar het auteursrechtenbureau, de rest naar de rechthebbenden.
Voor werken van componisten die al meer dan een bepaald aantal jaren overleden waren hoefde geen auteursrecht te worden betaald.
Het is verbazend om te zien hoeveel werken van lang overleden meesters in die tijd werden uitgevoerd (althans volgens de invulformulieren!) en voorts hoeveel werken er van de hand van Piet Appelman, Kees Peereboom, Gert Bessestruik of welke fantasienaam nog meer ten gehore werden gebracht in de diverse danszalen.
Maakte een vereniging of een kastelein het wat al te bont, dan was er een kans dat een controleur van het auteursrechtenbureau op een volgende uitvoering eens poolshoogte kwam nemen. Als de opgave dan niet klopte met zijn waarnemingen, dan waren de poppen (alleen maar figuurlijk) aan 't dansen, want dan moest de falsaris voor de rechter verschijnen.
Uit het archief van de concertvereniging blijkt niet waarom het bureau Loman de uitvoering van de twee hierboven genoemde composities verbood; er wordt verwezen naar een afspraak met secretaris Pos die kennelijk niet nagekomen was.
We mogen aannemen dat alles toch in der minne is geregeld, want de gewraakte stukken zijn wel uitgevoerd. Ik meen te weten dat die vroege auteursbureau's nogal 'handelbaar' waren en liever halve eieren dan lege doppen ontvingen. In latere tijden is door de werkzaamheden van het Bureau tot Uitvoering van de Muziekauteursrechten (Buma) een voor de componisten gunstiger regeling getroffen, terwijl de inning van de rechten ook wat geruislozer verloopt. Bij de concertvereniging levert het hoofdstuk 'Auteursrechten' in ieder geval thans geen moeilijkheid meer op.