Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Pieter Jansz. Liorne en de Nederlandse Scheepsbouw (9)

Niet alleen had de definitieve vaststelling van het "concept der galeyen", eind december, bij hem in Hoorn plaats, waar de scheepstimmerlieden uit Dordt, Rotterdam, Amsterdam en Zeeland op last van de Staten bijeengekomen waren, om met hem te confereren. (Resol. Holland, 30 dec. 1600.) Maar ook geschiedde nu de bouw van de nieuwe oorlogsschepen mede onder zijn rechtstreekse controle. En toen de vice-admiraal Jan Gerbrandsz. tegen de opzet der nieuwe schepen, "sulcx als die ge ordonneert sijn", bezwaren inbracht was het Liorne, die deze door het aangeven van de nodige wijzigingen wist te ondervangen. Als vertrouwensman van de vice-admiraal, die hij als "raad" ook in zijn commando op de vloot vóór de Vlaamse kust trouw ter zijde stond, wordt Liorne daarna herhaaldelijk in de resolutiën van de Staten-Generaal vermeld.

In welk een snel tempo de ommekeer zich bij onze oorlogsvloot voltrok, blijkt daaruit, dat een paar jaar vóór het Bestand onze oude vloot van kleine vlieboots en pinassen reeds zo goed als geheel opgeruimd en door een scheepsmacht van grotere "force" vervangen was. Was de getalsterkte onzer oorlogsschepen, bij vrijwel gelijkblijvende tonnenmaat per eenheid, van 1589 tot 1596 meer dan verdubbeld, in het volgende decennium verdubbelde wellicht de tonneninhoud onzer oorlogsvloot, maar bleef het effectief op eenzelfde hoogte van een 80-tal zeilen staan. Dit geldt evenwel alleen van de "schepen"; de hulpmacht der kleine charters - de "jachten" of "pinassen van oorlog" - nam in diezelfde tijd sterk toe. In de operatiën op zee, ter kust van Vlaanderen, was aan dit kleine vaartuig een gewichtige rol toebedeeld.

In de eerste plaats hadden de jachten ten taak vlak voor de Vlaamse havens "schiltwacht te houden", om "by tyde van calmte ende stilte des vyants compste in zee te verhinderen". Zag deze tòch nog kans om uit te komen, dan was het hun, dank zij hun roeiriemen, mogelijk hem onverwijld op het lijf te vallen, vóór hij het ruime sop had kunnen kiezen. Mocht de aldus aangevallene, ten einde raad op het strand lopen, dàn konden de jachten, van hun geringe diepgang gebruik makende, het vijandelijke vaartuig dáár volgen en het in brand steken. Zo waren de jachten in staat er veel onschadelijk te maken, waar de op veilige afstand van de wal manoeuvrerende "kustschepen" niet bij konden komen. Geen wonder, dat de jachten, sedert 1601, met uitgezocht volk werden bemand en dit "mits die meerdere moeyten ende ongemacken", een toeslag op het gebruikelijke loon ontving. Uit de jaarlijkse rapporten van de bevelhebbers der Staatse vloot blijkt hoe zij aan deze onmisbare auxiliairen een toenemende betekenis hechtten.