Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Pieter Jansz. Liorne en de Nederlandse Scheepsbouw (7)

Noortvaerders of Noortsvaerders waren ook niets anders dan fluiten, zij waren echter twee voet holder dan de Oostvaerders (Witsen, blz. 160), omdat men meer ruimte nodig had voor het stuwen van het hout. Zij voeren op Noorwegen. Hun wijdte was gewoonlijk 1/5 der lengte. Zij waren evenals de Oostvaerders zwaarder van hout en grover van afwerking. Zij hadden geen galjoen.

Het is niet onmogelijk, dat men, voordat voor de vaart op de Oostzee en op Noorwegen het type fluitschip in gebruik kwam, de schepen, die daarvoor op de Oostzee en op Noorwegen voeren, ook al wel Oostervaerders en Noortvaerders genoemd zal hebben. Deze namen hebben minder betrekking op het type schip, als wel op de streek, waar zij heengingen.

Hetzelfde geldt denkelijk ook wel voor de Straetsvaerders. Dit waren grotere fluiten, die voorzien waren van een galjoen. (Witsen, blz. 168.) In het algemeen hadden de schepen op de Oostzee minder volk aan boord dan naar de West in verband met de oorlogen. (Witsen, blz. 160.) Straetsvaerders waren schepen, die de Middellandse Zee bezochten en hiertoe door de Straat van Gibraltar voeren.

(Het Katschip, dat wel eens met de fluit verward wordt, was samengesteld uit een boeier en een fluit. Hieruit volgt reeds, dat het sterk gebogen vaartuigen waren. Daar zij veel op ondiep water werden gebruikt, waren zij van onder zeer plat en verder zeer hoekig. Zij stonden bekend als zeer trage zeilers, maar konden veel laden. Men zou ze om hun traagheid, zegt Witsen (blz. 163) beter "ezels" als "katten" kunnen noemen. Zij voerden geen galjoen en hadden een vooronder en een hut. De roerpen, welke onder de hut doorging, werd zonder kolderstok bediend. Zij werden meest van grenenhout getimmerd. Ook dit schip had geen spiegel. In dit verband moet ook nog even de hekboot genoemd worden, die onder als een fluit, doch boven als een pinas was afgewerkt, dat wil zeggen, het schip had een breed dek, dus boven meer ruimte en kon derhalve meer stuwen.)

Reeds in 1600 sloeg deze beweging van de koopvaardijvloot op onze oorlogsvloot over. In niet minder snel tempo paste ook deze zich aan de algemene tendens tot vergroting van het scheepstype en verbetering van de zeileigenschappen aan.
Na 1600 onderging onze oorlogsvloot in enkele jaren een algehele gedaanteverwisseling; een metamorfose, die zich uitstrekte tot drie scheepscategorieën: de schepen van oorlog, de jachten en de galeien.