Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Ach Lieve Tijd 3: Zeven eeuwen Hoorn,
zijn bewoners en hun reislust

Niet uit godsdienstige overwegingen, maar als afronding van hun opvoeding maakten in de zeventiende eeuw veel zonen uit adellijke of gegoede burgerfamilies een reis door Europa. Zo'n ‘Grand Tour’ was een ideale gelegenheid om hun blik te verruimen, maar kon tevens dienen om zakelijke banden nauwer aan te halen en nieuwe contacten te leggen. De gebruikelijke reisroute voerde door Frankrijk naar Italië en over Duitsland weer terug. Werd gekozen voor een minder lange tocht, dan ging de reis meestal over Parijs en Lyon naar Genève en via Duitsland weer terug. Jan Martsz Merens, de stamvader van een bekend Westfries regentengeslacht, maakte van mei 1599 tot oktober 1600 zo'n Grand Tour.

Twee gravures uit het in 1646 uitgegeven scheepsjournaal van Bontekoe, met de ‘Wonderlijcke en gevaerlijcke saecken’ die hij beleefde. De dagboeken van scheepskapiteins uit die tijd bevatten behalve avonturen een schat aan kennis.
Tijdens de lange maanden op zee, waarin soms dagen niets te beleven viel, hadden zij alle tijd om uitvoerig te schrijven over wonderlijke dieren, zoals de vliegende vissen hierboven, over vreemde volken en gewoonten, landschappen en natuurverschijnselen (AWG).

Kaap Hoorn

Aan de ondernemingsgeest van een betrekkelijk klein aantal kooplieden had Hoorn in de zeventiende eeuw een belangrijk deel van zijn economische bloei en zijn politieke macht te danken. De bekendste van hen is ongetwijfeld Jan Pietersz Coen, die op 8 januari 1587 in Hoorn werd geboren. Al op dertienjarige leeftijd ging hij naar Rome om zich daar te bekwamen in ‘coopmanschap ende boeckhouden’. Zeven jaar later keerde hij terug naar Hoorn, waar hij tot 1607 bleef. In dat jaar vertrok hij als ‘onderkoopman’ in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie naar Indië. Na enkele jaren kwam hij weer terug naar zijn vaderland, maar in 1612 vertrok hij opnieuw naar Indië, nu als ‘opperkoopman’. Door zijn organisatietalent en zijn buitengewone doorzettingsvermogen maakte Coen snel carrière.

Portret van Jan Pietersz. Coen, die als twintigjarige ‘onderkoopman’ naar Oost-Indië reisde en later gouverneur-generaal werd (WFM).

In 1617 benoemden de bewindhebbers van de V.O.C. hem tot gouverneur-generaal van Indië. Een jaar later stichtte hij een nieuwe stad, die het machtscentrum van de Compagnie zou worden. Zelf wilde hij deze stad Nieuw-Hoorn noemen, maar de bewindhebbers bepaalden dat het Batavia zou worden. Omdat hij tegen de samenwerking van de V.O.C. met de Engelsen was, diende Coen in 1621 zijn ontslag in en keerde terug naar de Nederlanden. Op dringend verzoek van de bewindhebbers vertrok hij in 1625 toch weer naar Java om zijn oude functie op te nemen. Daar stierf hij in 1629 aan de cholera.
In 1615 ondernam de koopman Isaac Le Maire een poging het monopolie van de machtige V.O.C. te doorbreken. De door hem opgerichte Australische Compagnie rustte twee schepen uit, de Eendracht en de Hoorn, onder bevel van zijn zoon Jacques en de ervaren Indiëvaarder Willem Cornelisz Schouten. Zij voeren uit met de opdracht een doorvaart te vinden van de Atlantische Oceaan naar de Stille Zuidzee, zonder gebruik te maken van Straat Magelhaes.

Portret van Willem Ybrantsz Bontekoe, zoals dat afgebeeld is in zijn scheepsjournaal (AWG).

De V.O.C. had immers van de Staten-Generaal het alleenrecht gekregen om in het gebied tussen Kaap de Goede Hoop en Straat Magelhaes handel te drijven en zonodig oorlog te voeren. Voorts moesten ze proberen het onbekende Zuidland, Terra Australis, te ontdekken. Australië hebben ze niet gevonden, maar een nieuwe, zuidelijker doorvaart vonden ze wel: Straat Le Maire, tussen Vuurland en Stateneiland.
Op 29 januari 1616 rondde de Eendracht Kaap Hoorn. Het andere schip, de Hoorn, was kort tevoren door brand verloren gegaan. Toen Le Maire en Schouten in Batavia aankwamen, werden hun schip en goederen door de V.O.C. in beslag genomen.