Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Johannes Martinus Messchaert (3/9)

Messchaert als toonkunstenaar

In zekere zin heeft Messchaert veel te danken aan het feit, dat hij aan de wens van De Lange om in het a-capellakoor mee te zingen, heeft voldaan, en zich niet verbonden heeft aan een van de Duitse opera's, die zo'n overvloed aan goede zangers hadden, dat Messchaert daar gemakkelijk in ten onder had kunnen gaan. Immers reeds in het eerste jaar van zijn hernieuwd optreden in Nederland, in 1881, legde hij een contact, dat beslissend zou zijn voor zijn gehele verdere loopbaan: de kennismaking met Julius Röntgen. Deze musicus, wiens vader in het Gewandhausorchest in Leipzig speelde (55), begon zijn muzikale loopbaan op zeer jeugdige leeftijd. Toen hij achttien jaar was, trad hij op met Messchaerts latere leermeester Julius Stockhausen, nadat hij reeds naam had gemaakt door zijn composities (56). In Leipzig leerde hij de groten van zijn tijd kennen, die naar deze stad kwamen om met het Gewandhausorchest op te treden, onder wie Brahms en Grieg (57). In 1878 werd Röntgen pianoleraar aan de muziekschool van Toonkunst in Amsterdam (58).

Röntgen zelf vertelde van de eerste keer dat hij Messchaert hoorde zingen in De Langes a-capellakoor bij een van de eerste concerten: '... daar hoor ik plotseling 'Ihr grünen Auen' van Händel zingen, die me buiten mezelf brengt van geestdrift; die me tot een openbaring wordt. Natuurlijk kan ik de lust niet weerstaan met de solist kennis te maken'. (59). Opnieuw ontmoetten zij elkaar enige tijd later, toen Messchaert ook als leraar aan de Muziekschool verbonden werd. Röntgen nodigde Messchaert uit voor een kamermuzieksoirée in Felix Meritis, het gebouw dat in deze tijd (het Concertgebouw dateert van 1888) o.a. dienst deed als concertzaal (60). Hun eerste optreden aldaar had plaats in december 1881 met de vertolking van de ballade 'Archibald Douglas' van Carl Loewe. Het concert werd een groot succes, ondanks het feit, dat bij het publiek kamermuziekavonden nog niet in zwang waren. Na deze eerste avond werd het optreden ook het jaar erna herhaald (61).

In deze begintijd maakte Messchaert vrij snel naam. Hem werd gevraagd baspartijen te zingen in de grote oratoria van Händel en Haydn, die veelvuldig werden uitgevoerd (62). Roem verwierf hij zich in 1884 bij het zingen van de Christuspartij in de Matthäus Passion in de Thomaskirche in Leipzig (63).

Zoals vermeld had Messchaert in Keulen onderricht gehad in harmonie- en compositieleer van Ferdinand Hiller. Om volwaardig kunstenaar te zijn moest men ook bedreven zijn in het vervaardigen van composities. Een proeve van Messchaerts composities genoot het Hoornse publiek ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig jubileum van de vader van Messchaert als president van Sappho. Dit eerste in het openbaar uitgevoerde werk van Messchaert was de Feestcantate, die hij zelf dirigeerde (64). Twee jaar later werd wederom een compositie ten gehore gebracht, maar nu voor een kleiner en besloten gezelschap, n.l. in de Loge West-Friesland. Messchaert, die zelf vrijmetselaar was, had voor de rouwplechtigheid ter gelegenheid van het overlijden van Prins Frederik, de Grootmeester-Nationaal van de Vrijmetselaren in Nederland, een cantate gecomponeerd, waarin hij zelf de bassolo zong (65). Van zijn verdere composities verschenen slechts ''t Ontslapen Kind aan zijn Vader' en 'Jagdlied aus des Knaben Wunderhorn' in druk (66).

Messchaert heeft alleen in de begintijd van zijn optreden zijn krachten op het componeren beproefd. Hij koos echter voor een loopbaan als uitvoerend kunstenaar. Toch kon hij dit onderricht in harmonie- en compositieleer ten nutte maken: bij 't transponeren of het bewerken van liederen, zowel die, welke hij zelf zong, als de werken die de koren onder zijn leiding uitvoerden.
Toen de eerste reeks concerten met het a-capellakoor van De Lange beëindigd was, wierp Messchaert zich op zijn taak als leermeester. Ook J. J. Rogmans, die al verscheidene keren als solist was opgetreden en Alphons Diepenbrock, die nog student in de klassieke talen was, kwamen les bij hem nemen (67). Met Rogmans had Messchaert nog al eens strubbelingen, daar Messchaert in de mening verkeerde dat Rogmans te veel zelfvertrouwen bezat en eigenwijs was (68).

Ook in de muzikale ontwikkeling van de negentiende eeuw zou men een soort beweging van tachtig kunnen zien, een doorbraak in alle facetten van het muziekleven. Langzamerhand was het zijn dilettantistische stempel gaat verliezen en begon het juist in de jaren tachtig een meer professioneel karakter aan te nemen. Hierbij werd het gemis aan een instelling voor Hoger muziekonderwijs sterk gevoeld. Röntgen sprak er in zijn brieven aan zijn ouders over, dat Daniël de Lange, Johan Messchaert, Frans Coenen en hij allang het plan hadden opgevat om de oprichting van een Conservatorium te bewerkstelligen. Dit Conservatorium zou onder auspiciën van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst moeten komen. De Muziekschool was de functie van vooropleiding toebedacht (69).