Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Armenschool (10)

1920 - 1925: Periode vol veranderingen

Onderwijswet van 1920

In de grondwet van 1917 wordt de financiële gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder lager onderwijs vastgelegd. Daarmee komt een einde aan de schoolstrijd, ten minste wat betreft het lager onderwijs; voor het voortgezet onderwijs is dat pas na de Tweede Wereldoorlog het geval. De algemene bepalingen met betrekking tot het lager onderwijs die in de grondwet staan, worden uitgewerkt in de Lageronderwijswet van 1920, die met ingang van 1 januari 1921 van kracht wordt. Deze wet blijft gehandhaafd tot 1980.

In de wet staat dat het Rijk de salarissen van de onderwijzers betaalt en dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de stichtings- en onderhoudskosten van alle schoolgebouwen en voor de kosten voor de inrichting van de lokalen en de aanschaf van leermiddelen. Overigens is de vergoeding van de salarissen door het Rijk gebonden aan bepaalde criteria. 'Boventallige' onderwijzers komen voor rekening van de gemeente.

De wet van 1920 maakt formeel een einde aan het standenonderwijs: het schoolgeld is voortaan voor alle lagere scholen gelijk. De hoogte van het bedrag dat ouders moeten betalen, hangt af van hun inkomen. Beneden een bepaalde inkomensgrens hoeft geen schoolgeld te worden betaald. Het is de bedoeling dat er 'eenheidsscholen' ontstaan. In de praktijk blijkt de menging van kinderen uit verschillende sociale klassen, in ieder geval in Hoorn, nog geruime tijd een heikel punt te zijn.

Reorganisatie openbaar lager onderwijs

Muntstraat school binnen
Muntstraatschool als ateliergebouw in 2015


Muntstraat binnen
Muntstraatschool binnen

Op 2 augustus 1921 bespreekt de gemeenteraad een voorstel van B&W voor een reorganisatie van het openbaar lager onderwijs. Doordat er veel aanmeldingen zijn voor de scholen in de Kruisstraat en aan de Draafsingel, dreigen deze uit hun voegen te barsten. Bovendien dreigt het aantal boventallige leerkrachten, die niet door het Rijk betaald worden, toe te nemen. Daarom stelt het college voor dat School No. 2 (Kruisstraat) en School No. 3 (Draafsingel) leerlingen uitwisselen, zodat de beschikbare ruimte optimaal benut wordt en er zo min mogelijk leerkrachten nodig zijn.

Het zou nog efficiënter zijn alle drie de openbare lagere scholen bij de uitwisseling te betrekken. Dat zou echter betekenen dat er ook leerlingen van School No. 2 en van School No. 3 overgeplaatst zouden worden naar de school in de Muntstraat. B&W beseffen dat dit gevoelig ligt en laten School No. 1 buiten de uitwisseling.

B&W doen wel voorstellen om de Gemeenteschool No. 1 aantrekkelijker te maken. Het voorstel houdt in dat de school gesplitst wordt in twee aparte scholen. Beide scholen zullen overgaan op een systeem van zes klassen van een jaar in plaats van twaalf klassen van een half jaar. Het schoolgebouw zal worden gesplitst door boven en beneden de gang halverwege af te sluiten. Bovendien wordt de school opgeknapt en komt er een extra kamertje voor het hoofd van de nieuwe school. De kosten voor deze operatie schatten B&W op elfduizend gulden.

De voorstellen van het college leiden tot een felle woordenwisseling tussen het SDAP-raadslid G. Veldhuijsen, die een warm voorstander van het openbaar onderwijs is, en het katholieke raadslid B. Schermer, die nog meer wil bezuinigen en de klassengrootte wil laten stijgen tot gemiddeld 35 leerlingen. Veldhuijsen verwijt zijn collega-raadslid geen hart te hebben voor het openbaar onderwijs. Hij pleit er ook voor de leerlingen uit de Muntstraat wel bij de uitwisseling te betrekken om zo het ontstaan van eenheidsscholen te bevorderen.

Uiteindelijk neemt de raad het voorstel van B&W ongewijzigd aan.

Nieuwe nummering van de scholen

Door de splitsing van de school in de Muntstraat in Gemeenteschool No. 1 en Gemeenteschool No. 2 krijgen de twee overige openbare scholen een ander nummer. De school in de Kruisstraat wordt school No. 3 en die aan de Draafsingel heet voortaan Gemeenteschool No. 4.

In oktober 1922 is de verbouwing van de school aan de Muntstraat gereed. School No. 1 start met 171 leerlingen in het linkerdeel van het gebouw. De 172 leerlingen van de nieuwe School No. 2 krijgen les in het rechterdeel. Schoolhoofd Holzmüller heeft ontslag genomen. Zijn opvolgers zijn de heren S.H. Boot (School No. 1) en J. Schuring (School No. 2).

Jubileum en afscheid meester Levie

De reorganisatie van de school in de Muntstraat is voor onderwijzer Emanuel Levie een mooi moment om afscheid te nemen van de school waar hij 43 jaar heeft gewerkt. Hoewel hij in de zomer van 1919 al de pensioengerechtigde heeft bereikt, werkt hij door tot 3 oktober 1922. Op die dag is hij namelijk op de kop af vijftig jaar werkzaam in het onderwijs. De Nieuwe Courant rept op 11 oktober dan ook van 'een zeldzaam jubileum'.

Meester Levie en klas
Meester Levie met zijn klas, 1921 (foto VOH)

Als meester Levie op 3 oktober 's morgens op school komt, is zijn klas versierd en staat er een cadeautje van zijn leerlingen op tafel. 'Zelfs zijn bekende schooljas prijkte met een bloempje,' schrijft de krant. Om vier uur arriveren zijn vrouw en dochter Judica op school om aanwezig te zijn bij het officiële afscheid, waarbij onder meer de burgemeester, beide wethouders, de gemeentesecretaris, oud-schoolhoofd Holzmüller en alle collega's van beide scholen in de Muntstraat aanwezig zijn.

's Avonds wordt de jubilaris thuis nog toegesproken door de voorzitter van de Joodse kerkenraad en andere vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. 'Onder aanhoren van honderden mensen werd hem bovendien nog een serenade gebracht,' meldt de krant.

Opheffen Gemeenteschool No. 2

In 1925 ziet het gemeentebestuur zich gedwongen het openbaar lager onderwijs opnieuw te reorganiseren. De vergoeding die de gemeente van het Rijk ontvangt gaat omlaag. Het ziet ernaar uit dat de gemeente acht leerkrachten uit eigen zak moet gaan betalen. Om dit te voorkomen stelt het college voor Gemeenteschool No. 2 in de Muntstraat na drie jaar weer op te heffen en de leerlingen te verdelen over de drie resterende scholen.

Door deze herverdeling moeten vier leerkrachten worden ontslagen. Het college stelt voor de volgende afvloeiingsvolgorde te hanteren. Als eerste komen voor ontslag in aanmerking degenen die over één of twee jaar met pensioen gaan, daarna zijn getrouwde onderwijzeressen aan de beurt, vervolgens zestigplussers en tenslotte de leerkrachten met de minste diensttijd. De raad gaat akkoord op 24 augustus 1925.

De leerkrachten die moeten afvloeien worden per 1 september geplaatst op School No. 2, die vervolgens per 15 september wordt opgeheven. Door deze 'truc' hebben zij recht op wachtgeld.

De klassengrootte op de overgebleven school in de Muntstraat neemt flink toe. De scholen in de Kruisstraat en aan de Draafsingel krijgen hun oorspronkelijke nummers terug. De Montessorischool neemt de lokalen die in de Muntstraat vrij zijn gekomen in gebruik.

Muntstraat binnen
Muntstraatschool binnen