Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Armenschool (3)

1845: Gemeente Hoorn neemt het heft in handen

Opheffing van de Stads- en diaconiescholen

In zijn 'Beknopte geschiedenis der stad Hoorn', verschenen in 1839, schetst C.A. Abbing een rooskleurig beeld van het onderwijs in Hoorn. Hij noemt een Latijnse school, een Franse kostschool voor jongens en een voor meisjes, verschillende goede burgerscholen, een Israëlitische burger- en godsdienstschool en 'een zeer goed ingerichte Stads- en Diaconieschool met drie onderwijzers'.

Kaart Blaeu detail Muntstraat
Situatie in de Muntstraat in de 17e-eeuw, detail van de plattegrond van Blaeu uit 1649 (foto WFA)

Een paar jaar later besluiten burgemeester en wethouders van Hoorn de Stads- en diaconiescholen op te heffen en deze te vervangen door een gratis Stadsarmenschool en een Tussenschool, waarvoor wel enig schoolgeld betaald moet worden. Het plan heeft de steun van de plaatselijke schoolcommissie maar deze wordt teruggefloten door de brede kerkenraad, die zich fel verzet tegen het opheffen van de Stads- en diaconiescholen.

Op 24 januari 1845 schrijven de commissarissen van de Stads- en diaconiescholen een brief aan burgemeester en wethouders waarin zij ernstige bezwaar maken tegen de voorgenomen opheffing van deze scholen. De commissarissen stellen onder meer dat hierdoor 'de door velen heilzaam geachte invloed van de NH diaconie op het onderwijs zal worden opgeheven'. Het antwoord van B&W laat niet lang op zich wachten.

Besluit staat vast

Pieter van Akerlaken
Burgemeester Pieter van Akerlaken, geschilderd
ca. 1850 (foto WFA)

Burgemeester Van Akerlaken dient de brede kerkenraad de volgende dag schriftelijk van repliek. In een pittige brief stelt hij dat het besluit om de Stads- en diaconiescholen op te heffen vaststaat. Hij benadrukt dat de plaatselijke schoolcommissie achter de herstructurering van het lager onderwijs staat. De burgemeester legt ('nogmaals') uit waarom deze verandering noodzakelijk is. De gemeente subsidieert nu de school van de gereformeerde gemeente. Als nu een ander kerkgenootschap bij de gemeente aan zou kloppen om subsidie voor een school, moet de gemeente dit weigeren omdat het subsidiëren van nóg een school de financiële draagkracht van de gemeente te boven gaat.

De gemeente kan het ene kerkgenootschap echter niet iets weigeren wat zij een ander genootschap wel geeft. In zo'n situatie zal de gemeente de subsidie voor de Stads- en diaconiescholen dus moeten staken. Aangezien de gemeente de gereformeerde kerkgemeenschap niet in staat acht de school met eigen middelen voort te kunnen zetten, zou de school ophouden te bestaan, met alle gevolgen van dien voor leerlingen en personeel. Deze situatie wil de gemeente voor zijn door het gehele lager onderwijs in de stad onder haar hoede te nemen.

De redenering van Van Akerlaken doet nogal hypothetisch aan maar is, gezien de onrust die er in die jaren in het onderwijs is, niet zo vreemd. Op 2 januari 1842 heeft Koning Willem I een besluit afgekondigd, waarin hij enigszins tegemoet komt aan de bezwaren van katholieken en orthodox-protestanten tegen de inrichting van het lager onderwijs, waarvoor nog steeds een wet uit 1806 van kracht is. Deze religieuze groeperingen krijgen iets meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het lager onderwijs en eigen scholen op te richten. Het Koninklijk Besluit is een kleine stap in de richting van de vrijheid van onderwijs, die een paar jaar later vastgelegd wordt in de grondwet van 1848.

Oprichting van de Stadsarmenschool

Op 9 oktober 1845 bespreekt de gemeenteraad een rapport van een raadscommissie, bestaande uit de heren C. van der Wolff Courrech, F.A. Jorritsma en K. Messchaert, waarin voorstellen worden gedaan voor de huisvesting en verdere inrichting van de nieuwe scholen. De Armenschool zal ondergebracht worden in een gebouw aan de Muntstraat en de Tussenschool in de Kruisstraat.

Voor het personeelsbestand van de Armenschool wordt gedacht aan een hoofdonderwijzer, twee onderwijzers (2e of 3e rang) en twee ondermeesters (4e rang). De 'tractementen' (op jaarbasis) waarmee rekening gehouden moet worden zijn: voor een hoofdonderwijzer 600 gulden, voor een onderwijzer 450 tot 300 gulden en voor een ondermeester 250 gulden. Ter besparing zouden de ondermeesters vervangen kunnen worden door 'kwekelingen' (onderwijzers in opleiding), die krijgen een vergoeding van 50 gulden of 'daaromstreeks', aldus het rapport.

Tekening omgeving Muntstraat
Situatie in de Muntstraat ca. 1880, naar een tekening van stadsarchitect G.J. Hennink
(bron A. Boezaard, J. van der Heijden, De Mariakapel in Hoorn, 1993)

Op 15 januari 1846 stemt de raad in met het voorstel van burgemeester en wethouders voor het vertimmeren van de school in de Muntstraat ten behoeve van de Armenschool. Bij nader inzien wordt hier ook de Tussenschool ondergebracht. Het gebouw waar de scholen gehuisvest worden, staat aan de noordzijde van de Muntstraat, naast het voormalige muntgebouw en de woning van de muntmeester. In de eerder genoemde 'Beknopte geschiedenis der stad Hoorn' schrijft Abbing dat 'het Muntgebouw thans dient tot een Kazerne voor veteranen; het huis van de Muntmeester is nu een pastorie, behorende tot de R.K. kerk in de Achterstraat.'

Hoek Muntstraat 2015
Hoek Muntstraat / Achterstraat in 2015