Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Armenschool (4)

1846 - 1857: De eerste jaren van de Armenschool

Start Armenschool en Tussenschool

Oosterkerk in 2015
Oosterkerk (in 2015)

Stadsdoelen ca. 1880
Stadsdoelen, ca. 1880 (foto WFA)

Na de zomer zijn de voorbereidingen afgerond en kunnen de Stads- en diaconiescholen officieel worden opgeheven. Dat gebeurt op 30 september 1846 om één uur op het Stadhuis. In een notariële akte wordt vastgelegd dat de bezittingen van de Stads- en diaconiescholen overgedragen worden aan de gereformeerde gemeente binnen de stad Hoorn. Daarbij gaat het ondermeer om een kapitaal van 25.200 gulden en een pand in de Pau's poort, uitkomende in de Ramen (kadastraal sectie B nr. 443), dat tot dan gebruikt werd als armenschool van de diaconie.

De volgende dag vindt om 12.00 uur in de Oosterkerk een bijeenkomst plaats ter gelegenheid van de start van de gemeentelijke Armenschool en de gemeentelijke Tussenschool. Een van de sprekers is de inspecteur van het lager onderwijs in Noord-Holland, de heer A. Beeloo. Ook de 'Leeraren der verschillende godsdienstige hervormde genootschappen' zijn per brief uitgenodigd. Hierin staat dat zij kunnen rekenen op een goede zitplaats. Na afloop is er een maaltijd in de Stadsdoelen.

Schoolreglement

Voor de nieuwe scholen wordt een zeer gedetailleerd reglement opgesteld. De raad stelt het 'Reglement op het schoolwezen voor het lager onderwijs binnen de stad Hoorn' op 15 oktober 1846 officieel vast.

Uit het reglement blijkt dat het onderwijs op de Armenschool kosteloos is maar dat er wel betaald moet worden voor schrijfbehoeften, schoolboeken en verdere benodigdheden. Volgens artikel 8 moet het 'armbestuur van elke gezindte' deze vergoeding betalen 'voor elk kind tot zodanige godsdienstige gezindheid behorende, hetwelk tot het ontvangen van kosteloos onderwijs op de Stadsarmenschool is toegelaten'.

In artikel 19 staat dat kinderen toelaatbaar zijn vanaf zeven jaar en de school moeten verlaten als zij veertien worden. Tot de Armenschool worden alleen kinderen toegelaten van ouders die 'geheel onvermogend' zijn. Kinderen van ambtenaren zijn niet toelaatbaar. Ook als ouders belasting betalen of een vast inkomen hebben van zes gulden per week, komen hun kinderen niet in aanmerking voor kosteloos onderwijs.

In het reglement staat verder in welke vakken de kinderen les krijgen: spellen, lezen, schrijven, rekenen, de beginselen van algebra en meetkunde, de gronden van de Nederlandse taal, het stelsel van munten, maten en gewichten, vaderlandse en algemene geschiedenis en aardrijkskunde. Dit geldt voor de Armenschool, de Tussenschool en de Burgerscholen.

Lijfstraffen zijn niet toegestaan.

Reorganisatie

Op de eerste leerlingenlijsten van de Armenschool staan 210 jongens en 172 meisjes. Een aantal leerlingen blijkt niet toelaatbaar. Zij worden doorverwezen naar de Tussenschool. Omgekeerd zijn er ook een paar leerlingen die bij nader inzien toch in aanmerking komen voor gratis onderwijs en alsnog worden toegelaten tot de Armenschool. De school is verdeeld in een jongens- en een meisjesschool. Het hoofd van de jongensschool is E. Kriebel. W. Kraay is hoofd van de meisjesschool.

De huisvesting in het gebouw in de Muntstraat blijkt al gauw te kort te schieten. In november 1848 stuurt de plaatselijke schoolcommissie een brief aan B&W waarin zij meldt dat de jongensarmenschool wegens plaatsgebrek leerlingen die wel toelaatbaar waren, heeft moeten weigeren. Niet alleen de Armenschool kampt met ruimtegebrek, ook de Tussenschool kan de leerlingen niet goed bergen. B&W erkennen de problemen. Gehoopt wordt dat het vertrek van een groot deel van de militairen een oplossing brengt. Inderdaad wordt in de zomer van 1849 de gewezen wacht in de Muntstraat ingericht als hulpschool voor de jongensarmenschool. Maar daarmee is de ruimtenood niet definitief opgelost.

In het voorjaar van 1854 komen B&W met een voorstel voor een doelmatiger inrichting van de Stadsarmenschool. Directe aanleiding is de op handen zijnde pensionering van een van de onderwijzers aan de meisjesarmenschool en het ontslag van een ondermeester 'wegens het niet behoorlijk vervullen van zijn dienstbetrekking'. Het college stelt voor de scheiding tussen jongens en meisjes op te heffen, zodat efficiënter klassikaal onderwijs gegeven kan worden.

Overvolle lokalen

De plaatselijke schoolcommissie kan zich vinden in de door het college voorgestelde herinrichting. In een brief van 17 juni werkt de commissie het voorstel van B&W uit. De school telt dan 350 leerlingen, verdeeld over drie klassen; de jongsten zitten in klas 3, de oudsten in klas 1. Elke klas heeft een eigen lokaal. Het grootste is voor de 170 leerlingen van klas 1.

Het college en de raad nemen de voorstellen van de commissie over. In het verslag over 1854 stelt zij dan ook met tevredenheid vast dat 'de jongens en meisjes naar hunne klassen door elkaar geplaatst zijn en het getal onderwijzers met een ondermeester vermeerderd is'. Volgens de commissie beschikt de Armenschool nu over 'drie bijzonder goed ingerichte lokalen'.