Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Oosterkerk Hoorn

Geschiedenis van de Oosterkerk

Auteur: J.L.N. Dijkstra (kwartaalblad Oud Hoorn juni 1983)

Oosterkerk

Stichtingsjaar is 1453, overigens met een niet zo vlekkeloze periode daaraan voorafgaande.
Twee broers uit een vrome en welgestelde familie hadden het plan opgevat een deel van hun vermogen aan de bouw van een kapel te besteden. Het waren Gael en Jan Claesz Block die oorspronkelijk de Corneliskapel wilden bouwen aan het Grote Oost, en ook vol goede moed met de voorbereidingen begonnen. Een ordinaire ruzie maakte aan de samenwerking tussen de broers een einde en ieder ging zijns weegs en zijns kapels.

 

Twee kapellen

Dit leidde echter tot een fors oponthoud bij de bouw van de (nu beide) kapellen, zodanig zelfs dat de toenmalige jeugd er spotgedichten op maakte (zie hieronder).

spottekst

Daer waren twee Gesellen,
Stichtende twee Capellen,
Haddens' haer Buydel wel besien,
Sy hadden genoeg gehad aen ien.

In 1453 kwamen beide kapellen gereed en zoals gezegd vernoemd naar Sint Cornelis en Sint Anthonis. De laatste is de voorganger van de huidige Oosterkerk. Na 30 jaar werd deze echter al weer afgebroken om plaats te maken voor een groter gebouw, nu in steen, in plaats van in hout, opgetrokken.

Overigens: de Oosterkerk lijkt nu hartje oude stad gelegen te zijn, maar in de 15e eeuw was de geografische situatie van de stad zodanig, dat de Sint Anthoniskapel op buitendijks land gelegen was.
Het Grote Oost was destijds, en is nu nog steeds, een deel van de Westfriese Omringdijk.

Het ging goed met de stad Hoorn aan het einde van de 15e eeuw en al tien jaar na de tweede, stenen nieuwbouw kwam er een forse uitbreiding, later nog door meerdere gevolgd. In 1493 werd de kapel twee beukig en werd daardoor van kapel tot kerk. In de komende tientallen jaren volgden meer wijzigingen: in 1519 de aanbouw van het koor, daarna het dwarspand of transept en weer een jaar later het schip. Voor de eerste grote uitbreiding was vooral "de Broederschap van de zoete naam van Jesus en Sint Anne" verantwoordelijk, zowel in daad als in de besteding van het benodigde geld. Het altaar in de kerk werd dan ook aan deze broederschap gewijd.

De Oosterkerk was geen kloosterkerk. De gilden waren in die tijd (omstreeks1500) belangrijk voor een stad als Hoorn. Het waren de gildenleden die het meeste gebruik maakten van deze nieuwe kerk. Het was een bedehuis voor de gewone man, niet de armsten en zeker niet de rijksten van de stad. Het was overigens niet verwonderlijk dat geleidelijk aan dit gebouw de vissers- en schipperskerk van Hoorn werd. Het lag immers vlak bij de havens en was de enige kerk in die omgeving. Zo was de situatie in 1523, toen de laatste verbouwingen gereed waren: een hoog koor met dwars transept in nieuwe gotische stijl met daarvoor het oude, lage schip met zijn twee kleine voorgevels aan het Oost.

Klokje dakruiter
Halfslag klokje in de dakruiter

Boven dit alles een dakruiter of torentje met daarin de (nog bestaande) halfslagklok, die in 1453 was gegoten en voorzien was van het randschrift:
"Ave Maria, Ricoldus Butendiic me fecit".
Ricoldus was een Utrechtse klokkengieter uit die tijd, die blijkbaar relaties met de familie Claesz onderhield.

Na 1523 stonden de bouwactiviteiten stil uit geldgebrek, een euvel dat ook destijds blijkbaar nog wel eens voorkwam. Maar het ging goed met de kerk en er werd met godsvrucht gebeden.
Er moest een natuurramp aan te pas komen om weer leven te geven aan de bouwgeschiedenis van dit pand. 13 april 1603 was de fatale datum waarop een geweldige storm de voorgevel met donderend geweld ineen deed storten. Koor en transept, tezamen met de nieuwe dakruiter uit 1600, bleven in tact, maar de kerk was voorlopig een grote puinhoop, en tijdelijk onbruikbaar. Al snel begon men met de herbouw van voorgevel en schip en in 1616 werd het gerestaureerde gebouw weer opgeleverd, waarin het nieuwe gedeelte de stijl van Hendrick de Keyser toonde.