Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Brand en brandbestrijding in Hoorn (6/6)

Onachtzaamheid was ook de oorzaak van de brand in de Grote Kerk op 3 augustus 1838. Tijdens de werkzaamheden van loodgieters ontstond in het kurkdroge houten gewelf een brand, die zo snel om zich heen greep dat aan redding van het gebouw al spoedig niet meer te denken viel. Het was aan de inzet van de brandweer, de gunstige windrichting en niet in de laatste plaats aan het feit dat de toren binnenwaarts instortte te danken dat de stad voor een ramp bleef gespaard36. Het was overigens niet de eerste keer dat de kerk een prooi van de vlammen werd. Tijdens een zware onweersbui op zondag 6 juni 1521 had de bliksem voor de ogen van verschrikte kerkgangers een gesneden engel uit het altaar van de Driekoningen geslagen en vervolgens het torentje op het dak in vlammen gezet. Slaagde men er toen nog in om de kerk te redden, in 1838 was de verwoesting compleet. Veertig jaar later onderging de nieuwe kerk, waarvan de eerste steen op 3 maart 1842 was gelegd, hetzelfde lot. De brand, in de nacht van 25 op 26 oktober 1878 (vermoedelijk door blikseminslag) ontstaan, moet een spectaculair schouwspel zijn geweest. De Enkhuizer Courant schreef de volgende dag tenminste: 'Het was zoo licht dat de eerste ontdekkers meenden dat er brand in 't Westend was. Later meende men Venhuizen tot dat men, op de Vest gekomen, gewaar werd dat het ongeval op grooter afstand plaats vond.' Opnieuw werden kerk en toren herbouwd; de plechtige inwijding vond eind 1883 plaats.
In een tijd dat men bij allerlei bezigheden open vuren gebruikte ging er ondanks de voorschriften van de overheid natuurlijk af en toe wat mis. In de brandgevaarlijke dichtbebouwde steden kon elke aanvankelijk kleine brand, ook vanwege de primitieve bestrijdingsmiddelen, enorme proporties aannemen. Toch is het opvallend hoe dikwijls de grote branden die in kronieken zijn beschreven door natuurgeweld zijn ontstaan. Daarbij kwam blikseminslag op de eerste plaats, maar er zijn ook andere oorzaken aan te wijzen.
In 1654 teisterde een geweldige storm het Noorderkwartier. Voor Texel verging het schip 'De Lelie' met 60 opvarenden, in Amsterdam waaiden het kruis, de appel en de haan van de Westertoren37. Tijdens deze orkaan sloeg in De Rijp een hennepkloppermolen door de vang en maalde zichzelf in brand. Door de ligging van de molen aan de zuidkant van het dorp kwamen alle huizen onder een regen van brandende bossen hennep te liggen, met alle fatale gevolgen van dien. Een wel zeer merkwaardige natuurlijke oorzaak van brand vermeldt Klaas van Voorst in zijn kroniek van Hoorn. In de hete zomer van 1638 zou in Grootebroek het gewas op het land door de zonnewarmte in brand zijn geraakt. Buskruit gaf aan het kleinste brandje een gevaarlijk karakter. Toen in april 1603 in een schip, gelegen in de haven tussen het Baatland en de Oude Doelen, brand uitbrak durfde niemand aan boord te gaan omdat in het ruim een paar vaten buskruit lagen.
Opnieuw ontsnapte de stad aan een ramp. Enkele uren later, nadat het schip was uitgebrand, constateerde men dat de vaten zo heet waren dat men ze niet met bote handen kon aanraken. Minder goed liep het op 19 oktober 1640 af met het in Hoorn gebouwde en thuishorende fregatschip 'Hercules', dat op de rede voor Texel met 36 opvarenden in de lucht vloog. Hetzelfde overkwam een schip met 49 koppen uit Enkhuizen bij het eiland St. Thomas in WestIndë (1642).

Gevaar leverden ook de kruitmolens op. Tijdens de Spaanse successieoorlog sprong op de morgen van 1 februari 1703 de Hoornse kruitmolen in de lucht. De beschadigingen aan huizen en vooral hoge gebouwen zoals de Grote Kerk waren enorm. Geruchten over sabotage (het bewijs daarvan is nooit geleverd) waren voor het stadsbestuur aanleiding om een nieuwe keur tegen het huisvesten van vreemdelingen vast te stellen38. Bovendien werden de kruittorens van palissaden voorzien en de wachten verdubbeld. In 1749 gebeurde er opnieuw een ongeluk met buskruit, toen rwee jongens vuurwerk probeerden te maken39. Ofschoon zij bij de explosie zwaar gewond raakten hadden de gevolgen veel ernstiger kunnen zijn. Zestig schoolkinderen, die in een aangrenzend vertrek les kregen van de vader van de knutselaars, kwamen met de schrik vrij. In latere jaren zijn aan de opslag van buskruit regels gesteld, waarvan de belangrijkste luidde dat de bewaarplaats zich op een zolder vlak onder de dakpannen moest bevinden40.
Wat waren de financiële gevolgen van branden? In een tijd dat brandverzekeringen onbekend waren konden particulieren na een brand tot diepe armoede vervallen. Alleen door een beroep te doen op de goedgeefsheid van zijn medeburgers kon men daaraan ontkomen. Maar de nood moest hoog zijn; wie zich maar enigszins zelf kon bedruipen kreeg geen toestemming om met een collectebus rond te gaan41. Behalve stadgenoten richtten soms hele dorpsgemeenschappen zich tot de stedelijke overheid met het verzoek om een collectievergunning. Terwijl verzoeken van bijv. Schermerhorn (1700), Grootebroek (1750) en Lutjebroek (1763) werden roegestaan wees het stadsbestuur die van Hilversum (1766), Ens (1776), Giesendam (1777), Ransdorp (1779) en Midland op Terschelling (1782) allemaal af. Blijkbaar schuilt er waarheid in het gezegde 'onbekend maakt onbemind'. Een uitzondering vormde in 1866 de door de commissaris des Konings aanbevolen collecte voor de door brand gedupeerde inwoners van Haaften. Helaas bleek de op het stadhuis geplaatste bus na opening welgeteld slechts ƒ 1,185 te bevatten. Het college van B. en W. besloot dit bedrag aan te vullen tot ƒ f 1,255 (!) en onder vermelding van de woorden 'van onbekenden' naar Haaften over te maken42. Het plaatsen van een collectebus was overigens een uitzondering. Meestal liet men het eigenlijke werk over aan enkele 'notabele personen'.
Blijkbaar was men bevreesd voor al te emotionele taferelen indien de gedupeerden zelf collecteerden43. Na de grote branden die een heel dorp in as hadden gelegd geschiedde de inzameling door de regenten van de betrokken plaats, soms geassisteerd door een weeskind44. Een andere spectaculaire brand vond in 1750 plaats. Tijdens een zwaar onweer in de vroege morgen van de lOde maart zag men een bolbliksem aan de noordzijde van de Hoofdtoren naar beneden vallen en weer omhoog kaatsen. Daarbij raakte hij de koepel, die ogenblikkelijk in lichtelaaie stond. Omdat de brandhaard vanwege het van het dak druipende gesmolten lood niet te benaderen was bedacht men een ongebruikelijke oplossing. De brandende toren zou tussen de eerste en tweede trans met een kanonskogel worden doorboord. zodat het brandende gedeelte als het ware omver geramd zou worden. Terwijl op de Italiaanse Zeedijk het geschut al was opgesteld en de lontstok brandde wist een aantal omwonenden de vroedschap tot andere gedachten te brengen. Zij vreesden dat het gedreun van het kanon hun huizen zou beschadigen. Door het optreden van enkele leden van het vissersgilde, met name Jan Cornelisz. (in de wandeling Jan Broer genaamd), Dirk Blokker en Pieter Rot kon de brand toch nog worden bedwongen. Zij zagen kans om tot boven de brand te klimmen en het vuur vanuit die positie te blussen. Als we de kroniek van Klaas van Voorst mogen geloven leek het uit de verte alsof de kleren van de die dapperen met sneeuw waren bedekt, wat in werkelijkheid gesmolten en weer gestold lood was45. Tenslotte twee branden, die voor het archief van Hoorn noodlottig hadden kunnen zijn. In de nacht van 7 op 8 maart 1748 ontstond er brand in een van de schoorstenen van het stadhuis. Nu wilde het toeval dat de dag tevoren de brandspuiten waren gebruikt bij een brand in de brouwerij 'Het Gebroken Hart' en na het blussen allemaal waren bevroren. Desalniettemin lukte het om het vuur tijdig te blussen. Bijna anderhalve eeuw later, in de nacht van 13 op 14 december 1892 woedde er brand in de directe omgevmg van het gemeentehuis, dat daardoor groot gevaar liep. Uit het verslag dat de secretaris de volgende dag in de vergadering van B. en W. uitbracht blijkt dat er weinig of geen voorzieningen waren getroffen om het archief te beschermen. De secretaris had onmiddellijk 140 jute-zakken van de fruitkoopman Bloem op het Nieuwland laten halen en een aantal ambtenaren en toeschouwers gelast daarin de registers van de Burgerlijke Stand en andere archiefstukken te verpakken. Opnieuw liep het goed af. Dat wij ons vandaag de dag nog in het bezit van het archief mogen verheugen danken we echter meer aan geluk de aan afdoende maatregelen. Een week na de brand besloot het college namelijk, na de betaling aan Bloem te hebben gefiatteerd, 'de zakken te doen uitkloppen en voor zover nodig te herstellen ten gebruike, zo nodig, bij latere gelegenheid'46.

drs. W.F.M. Brieffies

Hoorn, april 1982

 

36 C.A. Abbing, Beknopte geschiedenis der stad Hoorn en van de Grote Kerk, Hoorn 1839.
37 S. Centen, Vervolg der historie van de vermaarde zee- en koopstad Enkhuizen, Hoorn 1747. (Fotomechanische herdruk 1971), pag. 180-181.
38 Keur van 4 feb. 1703.
39 Abbing, Geschiedenis, pag. 299.
40 Notulen van B. en W. van 6 nov. 1855, 19 okt. 1887, 28 apr. en 5 okt. 1892, 22 jun. 1897.
41 OAH, bergnr. 142. Vroedschapsresolutie van 6 sep. 1753. Notulen van B. en W. van 18 okt. 1869.
42 Notulen van B. en W. van 9 jul. 1866.
43 OAH, bergnr. 56 fol. 9 (5 jan. 1575). Zie ook de notulen van B. en W. van 19 nov. 1861.
44 OAH, bergnr. 142. Aantekeningen van 5 sep. 1750 en 23 mrt. 1763.
45 OAH, bergnr. 142. AAntekeningen van 31 mrt. 1750. Zie ook OAH, bergnr. 21, aantekeningen op het jaar 1750. 46 Notulen van B. en W. van 20 dec. 1892.