Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Brand en brandbestrijding in Hoorn (4/6)

Opmerkelijk is ook de keur die het gooien met vuurwerk verbood21. Het kwam voor dat de jeugd kromme spelden aan voetzoekers en klappertjes bevestigde zodat het vuurwerk in de kleding van voorbijgangers bleef hangen. Brandgevaar ontstond tevens bij het oplaten van z.g. vuurbollen, bestaande uit bijv. een varkensblaas met een daaronder bevestigde fakkel. Zo'n vuurbol steeg soms tot grote hoogte en leverde gevaar op voor de huizen met rieten daken, de hooibergen en vooral voor de kruitmakerijen. Een plakkaat van de Staten van Holland maakte aan dit gevaarlijke spel een einde22.
Nadat de Fransen de Nederlanden waren binnengetrokken en Willem V op 18 januari 1795 naar Engeland was gevlucht namen de patriotten in de steden de macht over van de zittende burgemeesters. In Hoorn stelde een 'comité révolutionair' in een proclamatie op 22 januari dat een 15-tal personen de stad uit naam van de burgerij zou gaan besturen. Aangezien de voor het stadhuis verzamelde burgers met de inhoud van de proclamatie instemden beschouwde men de genoemde personen als gekwalificeerd om het bestuur op zich te nemen. Deze 'provisionele representanten' hebben de uitvoering van elke bestuurstaak ter discussie gesteld en de leden van alle commissies en organisaties door aanhangers van de nieuwe politieke richting vervangen. Wat het brandwezen betreft nodigden zij alle burgers van 18 jaar en ouder uit om op 2 maart in de Grote Kerk, de Noorderkerk, de Oosterkerk en de Lutherse kerk een 12-tal burgers te kiezen die een nieuw reglement op de schutterij en het brandwezen moesten opmaken. Reeds op 4 april was het concept-reglement gereed en kon het in de schuttersdoelen ter visie van de burgerij worden gelegd. Kort daarop is het door de municipaliteit vastgesteld. Voor de dienst kwamen alle mannen van 16 tot 60 jaar in aanmerking met uitzondering van de geestelijken, leden van de municipaliteit, gealimenteerden en lichamelijk ongeschikten23. Overigens moesten degenen die waren vrijgesteld (op de leden van de municipaliteit en de gealimenteerden na) daarvoor een vergoeding betalen24. Omdat men de schutterij - bestaande uit 4 compagnieën van samen ca. 600 man - belangrijker vond dan de brandweer, hadden de officieren de eerste keus uit de door wijkmeesters opgestelde naamlijsten. Uit de resterende personen koos de brandraad het brandweerpersoneel waarbij degenen die een handwerk beoefenden en geen last hadden van hoogtevrees de voorkeur genoten.
De brandraad was het bestuurscollege van het brandwezen en bestond uit de brandmeester-generaal, vier brandmeesters en vier onder-brandmeesters. Tot de taken van de brandraad behoorden behalve het werven van nieuwe manschappen het toezicht op het functioneren en het onderhoud van de spuiten, het beheer van de brandkas en het beslissen in geschillen.
Eenmaal per jaar bracht de raad verslag uit aan de municipaliteit over de staat van de brandspuiten.
Het nieuwe reglement legde het opperbevel over de vier eigen spuiten én de spuiten van de Oost-Indische Compagnie, die in geval van nood eveneens t.b.v. de stad gebruikt mochten worden, bij de brandmeester-generaal25. Hij was herkenbaar aan een brandstok die in de kleuren van de spuiten was geschilderd: rood, wit, blauwen zwart26. Zijn twee assistenten droegen witte bandelieren waaraan een koperen plaat hing met een afbeelding van een brandspuit. De brandstokken van de brandmeesters en de onderbrandmeesters waren in dezelfde kleur geschilderd als de spuit waarbij ze waren aangesteld. Hun rang kwam in het formaat van de stok tot uitdrukking. Aan elke brandstok was met een kettinkje de sleutel van het betrokken brandspuithuisje bevestigd. Elke spuit stond onder bevel van een brandmeester, geassisteerd door twee onder-brandmeesters. De laatsten wisselden elkaar jaarlijks af in de brandraad27. De 8 kwartiermeesters en 140 manschappen aan elke spuit waren als volgt verdeeld. Aan ieder van de twee pompen stonden 48 pompers (drie kwartieren van elk 16 man) met aan het hoofd 3 kwartiermeesters. Voorts stonden aan de doekenslang 16 man en aan de leren slang 12 man, onder 2 kwartiermeesters. Het overige personeel bestond uit 6 lichters, 8 handlangers en 2 lapzakdragers. Tijdens het bluswerk losten de kwartieren elkaar regelmatig af. De kwartiermeesters riepen daarbij de namen van de manschappen af zodat ze onmiddellijk eventuele absentie konden constateren. De boeten op afwezigheid variëerden van ƒ 1 voor een spuitgast tot ƒ 4 voor een brandmeester. Meldde een afwezige zich nog tijdens de brand dan betaalde hij de halve boete. Was er brand buiten de stad dan mocht slechts één spuit assistentie verlenen, terwijl er één voor het geval dat de brand onbeheersbaar zou blijken aan de dichtstbijzijnde stadspoort in gereedheid werd gehouden. De resterende twee spuiten bleven ten allen tijde in de stad28.
In het voorafgaande kwam al even de brandkas ter sprake. Tot de taken van de brandraad behoorde behalve het invorderen van de boeten ook het innen van de contributie van hen die van werkelijke dienst waren vrijgesteld29. Al gauw bleken de inkomsten echter te gering te zijn om de onkosten te kunnen dekken. Op 10 mei 1796 ging de municipaliteit daarom met de volgende omslag akkoord. De brandraad zou jaarlijks lijsten formeren van alle min of meer gegoede burgers van wie vervolgens een bijdrage variërend van 1 tot 12 stuivers gevraagd zou worden.

 

21 Keur van 1 dec. 1757.
22 Resolutie van 30 aug. 1786.
23 Een later reglement, van 18 sep. 1838, bepaalde dat men met 20 jaar dienstplichtig werd. De aanwijzing geschiedde toen bij loting. In sommige gevallen kon men zich vrijkopen. (art. 8).
24 Publicatie van 19 aug. 1795.
25 In 1805 is de spuit van de voormalige Oost-Indische Compagnie aan de brandraad afgestaan. Enkele jaren eerder, in 1800, was de brandspuit van het St. Pietershof reeds overgenomen en in een berging aan het Keern ondergebracht.
26 Vanaf 1882 droeg hij tevens een zilveren eenhoorn aan een rood-wit lint om de hals. Zie de ingekomen missive van 18 feb. 1882 nr. 214.
27 In 1895 is het aantal onder-brandmeesters teruggebracht tot 4, voor elke spuit één.
28 Zie voot het inzetten van de brandspuiten buiten de stad ook de vroedschapsresolutie van 10 jul. 1762.
29 Notulen van de municipaliteit van 9 jun. 1795 en 5 apr. 1796. De verordening van 16 okt. 1845 maakte vrijkoop door betaling van een bedrag ineens mogelijk. De kosten hiervan variëerden van ƒ 20 tot ƒ 100, ter beoordeling van het college van B. en W. (art. 12).