Organisatie
Het Sint Sebastiaangilde moet kort na dat van Sint Joris zijn opgericht, want in 1502 heet dit al de
'oude schutterije'. Zo wordt het Sint Jorisgilde genoemd in de ordonnantie die in dat jaar de
organisatie regelde.9 Uit dit reglement worden
we gewaar dat de 'gemeene schutteren' onder bevel stonden van 'hooftluyden', van wie de
commandant de titel 'conink' droeg. Alle schutters, hoog of laag, hadden een jaarwedde van 5
pond en waren vrijgesteld van belasting op wijn en bier, tijdens de bijeenkomsten gedronken. Daarvoor
moesten ze steeds ('bij dage ende bij nachte') de burgemeesters ter beschikking staan. Vecht-
of scheldpartijen, die op de bijeenkomsten voorkwamen, mochten door de schutters zelf worden beslecht.
Alleen bij doodslag kwam de zaak in handen van de schout. Later in de 16de eeuw werd het rangenstelsel
uitgebreid. Zo komen we in de kroniek van Velius - naast hoofdlieden - kapiteins en rot-meesters tegen.
In de 17de eeuw verdween het onderscheid tussen hoofdman en kapitein en werden nieuwe rangen ingevoerd:
luitenants, onderluitenants, vaandrigs, sergeanten, corporaals. De afstand tussen officieren en
onderofficieren moet niet groot geweest zijn. Broederlijk zien we ze op de schuttersstukken van Rotius
in het Westfries Museum bijeen.10 Geen wonder:
de officieren en onderofficieren (en zij alleen zijn op de schilderijen verenigd) werden gekozen uit
de hoogste (sociale) laag van de bevolking. Een onderzoek dat J. Saeltink (wetenschappelijk ambtenaar
van het museum) ter gelegenheid
Aanstelling
Het lijdt geen twijfel dat in de Middeleeuwen de verkiezing door het stadsbestuur tot schutter als een grote eer werd
beschouwd. Het waren toen immers ook de aanzienlijke burgers, die voor die eer in aanmerking kwamen. Waarschijnlijk
is dit al in de Tachtigjarige oorlog (door de nood der tijden) begonnen te veranderen. Steeds meer moet de aanstelling
tot schutter het karakter hebben gekregen van het opleggen van een soort stedelijke dienstplicht. De vroegste gegevens
over de aanstelling van nieuwe schutters zijn van na 1650.13 In die tijd bestond
er al een nauwe samenwerking tussen 'oude ende jonge schutterie'. Het waren de kapiteinen van beide gilden die
op grond van een hun door burgemeesters verschafte lijst burgers tot 'schutteren van de Stadt' maakten. Welke
criteria door de burgemeesters werden aangelegd ontgaat ons. Op één na (een negatief criterium): niet
op de lijst gezet werden degenen die 'om wettige redenen geëxcuseert (waren)'. Welke dit waren wordt echter
niet vermeld. Verder hadden de Doopsgezinden (Mennonieten) en ook andere categorieën in principe het recht zich
'uit te kopen'. Over ieder geval moest door de gezamenlijke kapiteinen worden beslist. Wie tot schutter was
gemaakt moest voor de heren kapiteinen verschijnen en de eed van trouw afleggen.
Betreffende de benoeming van de 'officieren' bezitten we vroegere gegevens. In 160714
werden door het stadsbestuur alle 'hooftluijden ende capiteijnen' ontslagen, ten gevolge van niet nader genoemde
'swarigheden ende inconvenienten'. Voor hen in de plaats werden nieuwe officieren aangesteld. Tot zover ging
men duidelijk te werk volgens het oude systeem. Maar voor de toekomst werd toen als procedure vastgesteld dat de
'afgaande' hoofdlieden en kapiteins de burgemeesters dubbeltallen zouden voordragen, waaruit dezen dan nieuwe
officieren mochten kiezen. Voortaan moesten de nieuwgekozenen ook - in handen van burgemeesters - een 'belofte van
getrouwigheyt' afleggen.
Ca. 1700 (en waarschijnlijk ook al daarvoor) bestond de regel dat de schutters in functie bleven tot hun 60ste jaar.
Om de juiste leeftijd van de betrokkene vast te stellen controleerden de kapiteins het doopbriefje of enig ander
document. Ook algemene of bijzondere 'indispositie' kon een grond tot ontslag uit de dienst vormen, maar
lichtvaardig hanteerden de kapiteins dit criterium niet.
Hoorn was in de 17de eeuw in vier wijken verdeeld. De gezamenlijke kapiteinen (d.w.z. van oude en jonge schutters)
deelden de nieuw aangestelde schutters in bij een van de acht afdelingen Compagnieën) die er in de stad
waren.15
9 Afgedrukt bij Velius, pag. 677.
10 Zie pag. 63.
11 De resultaten van het onderzoek waren in een vitrine op de tentoonstelling te zien, maar zijn helaas niet in de
catalogus opgenomen.
12 Oud-archief Hoorn, inv. nr. 693.
13 Oud-archief Hoorn, inv. nr. 662. Het resolutieboek bevat ook gegevens van vóór het in de inventaris
genoemde jaar 1673.
14 Het besluit kennen we uit een copie van het jaar 1677, voorkomend in het hiervoor genoemde resolutieboek.
15 'dat, alle de voorsz. persoon en in dier voege tot schutteren gemaekt wesende, ... zal werden geprocedeert tot
verdeelinge van deselve op den voet ende naar de gewoonte als tot nog toe is geobserveert geweest'. zegt een
resolutie van 1659. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat ook voor de gewone schutters de woonplaats niet bepalend
was. Of slaat deze passage op de keuze die moest worden gemaakt voor een van de twee gilden?