Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Het Sint Joris-schuttersgilde in Hoorn (tot ca. 1700) (3/8)

Organisatie
Het Sint Sebastiaangilde moet kort na dat van Sint Joris zijn opgericht, want in 1502 heet dit al de 'oude schutterije'. Zo wordt het Sint Jorisgilde genoemd in de ordonnantie die in dat jaar de organisatie regelde.9 Uit dit reglement worden we gewaar dat de 'gemeene schutteren' onder bevel stonden van 'hooftluyden', van wie de commandant de titel 'conink' droeg. Alle schutters, hoog of laag, hadden een jaarwedde van 5 pond en waren vrijgesteld van belasting op wijn en bier, tijdens de bijeenkomsten gedronken. Daarvoor moesten ze steeds ('bij dage ende bij nachte') de burgemeesters ter beschikking staan. Vecht- of scheldpartijen, die op de bijeenkomsten voorkwamen, mochten door de schutters zelf worden beslecht. Alleen bij doodslag kwam de zaak in handen van de schout. Later in de 16de eeuw werd het rangenstelsel uitgebreid. Zo komen we in de kroniek van Velius - naast hoofdlieden - kapiteins en rot-meesters tegen. In de 17de eeuw verdween het onderscheid tussen hoofdman en kapitein en werden nieuwe rangen ingevoerd: luitenants, onderluitenants, vaandrigs, sergeanten, corporaals. De afstand tussen officieren en onderofficieren moet niet groot geweest zijn. Broederlijk zien we ze op de schuttersstukken van Rotius in het Westfries Museum bijeen.10 Geen wonder: de officieren en onderofficieren (en zij alleen zijn op de schilderijen verenigd) werden gekozen uit de hoogste (sociale) laag van de bevolking. Een onderzoek dat J. Saeltink (wetenschappelijk ambtenaar van het museum) ter gelegenheid


Sint Jorijs Kijst
'Dit is Sint Jorijs Kijst' staat er op een zwart geschilderd en met rood ijzer beslagen eikehouten kistje in het Westfries museum, waarop ook een aantal wapenschilden en voetbogen voorkomen. Het kistje wordt al in 1579 genoemd en komt voor op een schilderij uit 1589, voorstellende twee gildemeesters van het St. jorisgilde, eveneens in het museum. De inhoud van het kistje op het schilderij maakt duidelijk dat we met een archiefkist te doen hebben.
van de tentoonstelling 'Sint Joris en Sint Sebastiaan' instelde naar de families waartoe de figuren op de schuttersstukken behoorden en de straten en huizen waarin zij woonden heeft dit nog eens heel duidelijk aangetoond.11
Het zakelijk beheer (financiën, administratie, archief) was in handen van 'gildemeesters'. Twee van deze functionarissen (uit de 16de eeuw) zien we afgebeeld op een schilderij van een onbekende meester in het Westfries Museum. Het hierop afgebeelde kistje, dat waarschijnlijk gebruikt werd voor het bewaren van archiefstukken en geldmiddelen, staat in dezelfde zaal opgesteld. Erop geschilderd zijn de woorden: 'dit - is - sint - iorijs - kijst' en verder (verschillende keren) het wapen van Sint Joris en de kruisboog. Al in 1579 wordt dit kistje genoemd in een inventaris van rentebrieven van beide schutterijen.12 Vermeld wordt dat deze afkomstig is uit de 'kist van die Oude schutterije, naementlijcken sint Joris kist'.

Aanstelling
Het lijdt geen twijfel dat in de Middeleeuwen de verkiezing door het stadsbestuur tot schutter als een grote eer werd beschouwd. Het waren toen immers ook de aanzienlijke burgers, die voor die eer in aanmerking kwamen. Waarschijnlijk is dit al in de Tachtigjarige oorlog (door de nood der tijden) begonnen te veranderen. Steeds meer moet de aanstelling tot schutter het karakter hebben gekregen van het opleggen van een soort stedelijke dienstplicht. De vroegste gegevens over de aanstelling van nieuwe schutters zijn van na 1650.13 In die tijd bestond er al een nauwe samenwerking tussen 'oude ende jonge schutterie'. Het waren de kapiteinen van beide gilden die op grond van een hun door burgemeesters verschafte lijst burgers tot 'schutteren van de Stadt' maakten. Welke criteria door de burgemeesters werden aangelegd ontgaat ons. Op één na (een negatief criterium): niet op de lijst gezet werden degenen die 'om wettige redenen geëxcuseert (waren)'. Welke dit waren wordt echter niet vermeld. Verder hadden de Doopsgezinden (Mennonieten) en ook andere categorieën in principe het recht zich 'uit te kopen'. Over ieder geval moest door de gezamenlijke kapiteinen worden beslist. Wie tot schutter was gemaakt moest voor de heren kapiteinen verschijnen en de eed van trouw afleggen.
Betreffende de benoeming van de 'officieren' bezitten we vroegere gegevens. In 160714 werden door het stadsbestuur alle 'hooftluijden ende capiteijnen' ontslagen, ten gevolge van niet nader genoemde 'swarigheden ende inconvenienten'. Voor hen in de plaats werden nieuwe officieren aangesteld. Tot zover ging men duidelijk te werk volgens het oude systeem. Maar voor de toekomst werd toen als procedure vastgesteld dat de 'afgaande' hoofdlieden en kapiteins de burgemeesters dubbeltallen zouden voordragen, waaruit dezen dan nieuwe officieren mochten kiezen. Voortaan moesten de nieuwgekozenen ook - in handen van burgemeesters - een 'belofte van getrouwigheyt' afleggen.
Ca. 1700 (en waarschijnlijk ook al daarvoor) bestond de regel dat de schutters in functie bleven tot hun 60ste jaar. Om de juiste leeftijd van de betrokkene vast te stellen controleerden de kapiteins het doopbriefje of enig ander document. Ook algemene of bijzondere 'indispositie' kon een grond tot ontslag uit de dienst vormen, maar lichtvaardig hanteerden de kapiteins dit criterium niet.
Hoorn was in de 17de eeuw in vier wijken verdeeld. De gezamenlijke kapiteinen (d.w.z. van oude en jonge schutters) deelden de nieuw aangestelde schutters in bij een van de acht afdelingen Compagnieën) die er in de stad waren.15

9 Afgedrukt bij Velius, pag. 677.
10 Zie pag. 63.
11 De resultaten van het onderzoek waren in een vitrine op de tentoonstelling te zien, maar zijn helaas niet in de catalogus opgenomen.
12 Oud-archief Hoorn, inv. nr. 693.
13 Oud-archief Hoorn, inv. nr. 662. Het resolutieboek bevat ook gegevens van vóór het in de inventaris genoemde jaar 1673.
14 Het besluit kennen we uit een copie van het jaar 1677, voorkomend in het hiervoor genoemde resolutieboek.
15 'dat, alle de voorsz. persoon en in dier voege tot schutteren gemaekt wesende, ... zal werden geprocedeert tot verdeelinge van deselve op den voet ende naar de gewoonte als tot nog toe is geobserveert geweest'. zegt een resolutie van 1659. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat ook voor de gewone schutters de woonplaats niet bepalend was. Of slaat deze passage op de keuze die moest worden gemaakt voor een van de twee gilden?