Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Het Sint Joris-schuttersgilde in Hoorn (tot ca. 1700) (2/8)

Oorkonde van 1481
Het oudste archiefstuk dat geheel op het schuttersgilde betrekking heeft is een oorkonde van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, waarin nieuwe schutters worden aangesteld.3
Maria (als gravin van Holland en Zeeland en vrouwe van Friesland) en haar echtgenoot verklaren dat zij hebben afgedankt 'alle onse schutten van onser stede van Hoirn', die zij tevens van hun eed ontslaan. Dit doen zij om andere 'schutten' in hun plaats te kunnen aanstellen 'omme die bewaernisse van onser voirn. stede als oick omme die beschermenisse van onsen lande van Vrieslandt dair omtrent'. Verzekerd van hun 'vromicheyt (dapperheid), starcheyt ende getrouheyt' dragen zij de nieuw benoemde 'schutten' (die op een aangehecht stuk perkament met name waren genoemd) op, de stad te verdedigen en alles te doen 'dat hairluyden by onsen schout, burgermeesteren, schepenen ende gerechte geordonneert ende bevolen wesen sal' en verder alles 'dat goede ende getrouwe schutten schuldich zyn ende behoren te doen'. Als tegenprestatie worden hun in het vooruitzicht gesteld alle bij hun beroep passende 'eeren, vryheden ende prouffyten'. Ook de nieuwe 'schutten' moeten een eed afleggen in handen van schout, burgemeesters en schepenen. Daarna zijn dezen, alsook de poorters en andere inwoners van Hoorn, gehouden de 'schutten' in het rustige bezit van al hun voorrechten te laten.
Het is bijzonder jammer dat de 'bijlage' met de namen van de nieuwe schutters verloren is gegaan. In ieder geval werpt de oorkonde enig licht op het instituut van de Hoornse schutterij in de Middeleeuwen. Aanstelling (en ook ontslag) geschiedde door de landsheer (-vrouwe), die waarschijnlijk zijn (haar) keuze deed uit de aanzienlijkste burgers. De schutters hadden - als functionarissen in dienst van de landsheer - ook een taak buiten Hoorn, met name in de onmiddellijke omgeving. Zij stonden hier en in de stad onder de bevelen van het stadsbestuur. Al werd bij de aanstelling gelet op kwaliteiten, deze was op zich zelf zeker een onderscheiding, waaraan bovendien een aantal concrete voorrechten verbonden was.
Welke waren deze voorrechten die in de oorkonde omschreven werden als 'eeren, vryheden ende prouffyten'? Toen Karel de Stoute Hoorn in 1464 een officieel bezoek bracht waren alle schutters, zoals Velius vermeldt, 'in de wapenen'.4 Hun kwam dus de eer toe de jonge prins (van Charolais) plechtig in te halen. Een keur van 1502 stelt de schutters vrij van de accijns op wijn en bier.5 Bovendien hadden zij recht op een geldelijke uitkering van 5 pond (een heel bedrag in die tijd) per jaar. Deden ze dienst bij een feestelijke gelegenheid (zoals genoemde intocht van Karel de Stoute) dan konden ze na afloop rekenen op een stevig en rijkovergoten maal op stadskosten.6

Elitekorps
Het aantal schutters op het eind van de Middeleeuwen is ons vrij goed bekend. In een oorkonde van vóór 1483 wordt een precies getal genoemd: 108 voetboogschutters doen er het verzoek tot afstand van de Waag aan de hertog van Oostenrijk.7 We mogen dus aannemen dat hun aantal in die jaren schommelde om de 100. Stellen we - op grond van de haardstedentelling in het jaar 1514 - het aantal gezinshoofden (waaruit de schutters toch bij voorkeur zullen zijn gekozen) op ongeveer 1000, dan komen we tot de conclusie dat een 10 procent van deze tot het elitekorps behoorde.
Van een elitekorps mogen we zeker spreken. Alle poorters hadden immers in tijd van gevaar de plicht hun stad met de wapenen te verdedigen! Voor de oorlogvoering buiten de stad zullen in de eerste plaats de meer geoefende (en betrouwbare) schutters in aanmerking zijn gekomen. Het stadsrecht van Hoorn (1357) verplichtte de stad tot het leveren van 12 man aan de landsheer voor diens expedities. Toen Karel de Stoute in 1474 troepen nodig had voor het beleg van Neuss (ten noorden van Keulen) zond ook Hoorn een contingent schutters. Velius, wiens vermelding hoogstwaarschijnlijk op een ooggetuigeverslag teruggaat, beschrijft voor die gelegenheid hun 'uniform': 'Die van Hoorn hadden een kleedinge van groote strepen roods en wits deur malkander'.8 Hoe groot de afdeling was zegt hij evenwel niet. Wel merkt hij op dat de Hoornse schutters tijdens het beleg temidden van de andere stedelijke contingenten niet zo'n slecht figuur sloegen ('en droegen haer onder anderen seer wel'). Als voorbeeld van hun 'kloekheyd en getrouwigheyd' vertelt hij dan het schone verhaal dat Karel de Stoute tijdens een nachtelijke rondgang (in cognito) langs de wachtposten van het legerkamp, door enkele Hoornaars die op wacht stonden werd aangehouden. Toen hij geen bevredigende antwoorden gaf op hun vragen werd hij van z'n paard gesleurd, waarop de begeleidende pages haastig zijn ware identiteit onthulden. De Hoornse schutters waren eerst zeer bevreesd voor de gevolgen die dit optreden zou kunnen hebben. Karel nam het hun echter helemaal niet kwalijk en beval de volgende dag zelfs dat zij hun tenten tot in de onmiddellijke nabijheid van zijn eigen tent verplaatsten.

3 Oud-archief Hoorn, inv. nr. 651, Reg. 964.
4 Velius, pag. 77.
5 Afgedrukt bij Velius, pag. 677.
6 Oud-archief Hoorn, inv. nr. 166.
7 Oud-archief Hoorn, inv. nr. 596, Reg. 999.
8 Velius, pag. 95.