Toen na het in werking treden van de monumentenwet van 1961 ook het Sint Pietershof in het monumentenregister was
opgenomen, na eerst al in 1923 op de voorlopige lijst te zijn geplaatst, bevatte het complex 97 wooneenheden, welke
niet meer aan de voor bejaarden geldende wooneisen voldeden. De bouwkundige toestand was door ouderdom en de vele
verbouwingen zeer slecht. De brandveiligheid was minimaal: voldoende ontvluchtingsmogelijkheden ontbraken en de
brandbaarheid was groot. Iedere woning had zijn eigen stook- en kookgelegenheid. Een groot aantal van de woningen stond
leeg en ongebruikt.
Op 3 augustus 1961 werd aan de architect de opdracht verstrekt om een restauratie en herindelingsplan met een kostenraming
op te stellen. De taak was veelomvattend. Om tot goed functionerende wooneenheden te komen was het noodzakelijk om
zoveel mogelijk twee bestaande woningen samen te voegen tot een. Daardoor werd het aantal eenheden tot nagenoeg de
helft teruggebracht, hetgeen in de exploitatie minder gunstig was. De woningen dienden te worden voorzien van een eigen
toilet, douche en keuken. Als algemene voorzieningen moesten worden aangebracht centrale verwarming, een lift en een
oproepinstallatie, de electrische-, water- en rioleringsleidingen moesten geheel worden vernieuwd. De brandpreventieve
voorzieningen vereisten veel aandacht. De vele nog aanwezige waardevolle binnenbetimmeringen werden geïnventariseerd
en zoveel mogelijk gespaard en in de verbouwingen opgenomen. Tot de restauratiewerken aan de gebouwen behoorden o.m.
de herstelwerken aan de kappen, goten en de ramen alsmede het metselwerk van de gevels. De beganegrond vloeren moesten
grotendeels worden vernieuwd. Hierbij werden de gangen weer van oude tegels en plavuizen voorzien. Ook de regentenkamer
was dringend aan restauratie toe. Toegevoegd werd een recreatiezaal in de gebouwen achter het Rozenhof, aan de kant
van de Mosterdsteeg.
Het is een lange en moeizame aanlooptijd geworden, waaraan het verkrijgen van de nodige financiën en de daaraan annex
zijnde eisen (van de diverse instanties en overheden) niet vreemd zijn. Toen in 1968 alles nagenoeg rond was om te
beginnen werden de voorgenomen plannen bijna te niet gedaan door de stichting 'Lieven de Key', die zich opwierp als
koper voor het complex. Het contact met deze stichting wekte niet het vertrouwen dat zij de rehabilitatie volgens de
ingeslagen weg zou volbrengen, waardoor deze onderhandelingen werden afgesloten.
De op 7 mei 1968 goedgekeurde begroting beliep een bedrag van ƒ 2.022.000,- waarvan ƒ 1.275.000,- als
zuivere restauratiekosten werden aangemerkt. Tijdens de werkzaamheden zijn de kosten nog aanmerkelijk gestegen, deels
vanwege de nog slechtere toestand waarin het complex verkeerde, deels ook door de opgetreden loon- en prijsstijgingen.
In augustus 1971 waren de totale kosten opgelopen tot ƒ 3.167.000,-, waarvan ƒ 2.055.000,restauratiekosten.
De gemeenteraad van Hoorn voteerde voor de restauratiewerkzaamheden de volgende kredieten:
voorbereidende werkzaamheden ƒ 62.500,- (12- 7-'66 en 14-2-'67)
restauratie werken 30% ƒ 382.500,- (18-10-'68)
restauratie werken 30% ƒ 267.500,- (10-10-'72)
Voorts werd een garantie voor geldlening verstrekt tot een totaal van ƒ 1.765.000,-.
Het Rijk en de provincie Noord-Holland zegden toe resp. 40% en 8% van de restauratiekosten, terwijl voor woningverbetering
door het Rijk en de gemeente Hoorn totaal ƒ 146.985,- wordt bijgedragen.
Het ziet er naar uit, dat bij de eindafrekening deze bedragen, om bovengenoemde redenen, wel weer iets hoger zullen
uitkomen.
Op 11 maart 1969 volgde de eerste werkbespreking, waarna in juni een aanvang werd gemaakt met de werkzaamheden. Het
werk werd in regie uitgevoerd en in verschillende fasen verdeeld. De eerste fase startte als een proefobject en omvatte
de vier nieuwe woningen in en boven de voormalige venduzaal. Hierbij kan als bijzonderheid worden opgemerkt, dat het
wezen van de vroegere zaal is teruggebracht door de scheidingsmuur tussen de gang en de woningen op de begane grond
niet meer tot de verdieping te laten doorlopen. De verbouwing van de woning van de huismeester was al iets eerder van
start gegaan. Van de gevel aan de Spoorstraat werd een gedeelte van de fundering hersteld en werden de ramen voorzien
van een meer passende verdeling. De volgende fasen werden steeds voorafgegaan door de herstellingen van de kap en de
goten. Hierbij is, als gevolg van de aanleg van de centrale verwarming een aantal overbodig geworden schoorstenen
weggelaten. Twee schoorstenen op het gebouw aan het Dal zijn echter zoveel mogelijk in oude staat hersteld. Het
houtsnijwerk aan de dakkapellen is geheel overeenkomstig het oorspronkelijke werk vernieuwd. Van de regentenkamer
werd de plafondbeschildering gerestaureerd; het goudleerbehang ondergaat eveneens een restauratiebeurt, maar zal
vermoedelijk niet tegelijk met de overige werkzaamheden klaar zijn. De kamer werd weer in zijn oorspronkelijke rode
kleur geschilderd.
In de oostelijke en later ook in de westelijke vleugel van 1617, werden op de verdiepingvloeren enkele lagen plavuizen
aangetroffen, waarover later weer een houten vloer was aangebracht. Plinttegels uit het begin van de 17e eeuw, die op
de eerste laag plavuizen waren gezet toonden aan dat men toen ook op de verdieping op stenen vloeren woonde. De later
aangebrachte lagen lieten de plinttegels verdwijnen, voorzover deze niet eerst werden weggesloopt. De op deze wijze
aangetroffen grote hoeveelheid tegels stelde ons in staat in veel vertrekken en met name in de gangen weer plavuizen
vloeren aan te brengen. De interieurs van de oost- en westvleugels, alsmede die van het gebouw aan het Dal, vereisten
veel aandacht en zorgvuldige behandeling. In verband met het vergroten van de woningen moesten bouwmuren verdwijnen en
doorbraken worden gemaakt. Bedstede-wanden zijn in hun geheel teruggezet, waardoor de kamers groter werden en anderzijds
de bedsteden werden verkleind tot nuttige kastruimten. De best bewaard gebleven stookplaatsen en schoorsteenmantels
zijn op hun plaats gebleven. Van een aantal restanten is in de westvleugel een woning geheel in 17e eeuwse toestand
gereconstrueerd, compleet met het keldertje onder en de insteek boven de bedstede en met een bijbehorende schouwen
ingegraven doofpot. In de gang op de verdieping van deze vleugel is een tweetal tegelnisjes hersteld. Een daar aanwezige
schouw, welke eertijds een zaalruimte verwarmde, is eveneens gerestaureerd. Overwogen is nog om de uit omstreeks 1693
daterende gang langs het vierkant, welke in 1848 met de koophuisjes werd ingericht, weer als gang te herstellen. Helaas
moest deze ruimte echter benut blijven voor woningen. De toevoegingen zijn zo gemaakt, dat de mogelijkheid om naar de
oorspronkelijke situatie terug te keren aanwezig is. Ook het groen geschilderde plafond van deze gang is niet verwijderd.
De in 1926 op de binnenplaats van het vierkant gebouwde gang kon thans ook niet meer worden gemist.
De wanden van de recreatiezaal, welke is ingericht in een bestaand gebouw ten westen van het Rozenhof, zijn bezet met
de vele aangetroffen restanten wandtegels uit de verschillende bouwperioden. Deze tegels, die niet alleen van verborgen
of te slopen muurgedeelten werden verwijderd, maar ook door ontgravingen ten behoeve van de bouw te voorschijn zijn
gekomen, zijn door de dagelijks opzichter de heer A. Zijp verzameld.
Ook het Rozenhof en de drie woningen aan de Spoorstraat zijn in de verbouwingsplannen betrokken, zodat het Sint Pietershof
thans 50 moderne bejaarden woningen omvat.
De tuin van de binnenplaats is in de vorm gehouden, waarin ze omstreeks 1748 werd aangelegd. Bij de toegepaste beplanting
is getracht zoveel mogelijk die planten te gebruiken, waarvan bekend is dat ze ook in de 18e eeuw voorkwamen. De beide
pompen, aangesloten op de onder deze binnenplaats aanwezige regenwaterreservoirs, zijn hersteld.
Het aan de tegenwoordige eisen aanpassen van de woningen in het Sint Pietershof is een verantwoorde zaak geweest voor
de leefbaarheid van de bejaarden, die er zullen wonen. Maar ook het handhaven en restaureren van die gebouwen en
bouwwijzen (met name in de binnensteden en dorpskernen), welke wij uit het verleden hebben geërfd, dragen in grote mate
bij aan de leefbaarheid van de omgeving.
Zaandam, januari 1973
Geraadpleegde literatuur en bronnen
Th. Velius, Chronyck van Hoorn, 4e druk verm. door Seb. Senten, Hoorn 1740.
C. A. Abbing, Geschiedenis der stad Hoorn, Hoorn 1842.
S. Drost, Geschiedkundig overzicht van het Kruisherenklooster te Hoorn, in geschiedkundige bladen 2e jrg. 5e afl.
J. C. Kerkmeyer, De historische schoonheid van Hoorn, Amsterdam 1946.
Cl. Bruins, Noordhollandsche Arkadia, 1732.
A. van Akerlaken, Aantekening nopens de stadsriolen te Hoorn.
A. van Akerlaken, Het Sint Pietershof, Hoorn 1873.
H. M. van den Berg, De Nederlandse Monumenten van geschiedenis en kunst: deel VIII, 2e druk, Den Haag 1955.
Gemeentearchief Hoorn.
Westfries Museum Hoorn.
Rijksarchief Haarlem.
Hulpdepot rijksarchiefdienst Schaarsbergen.
Centraal bureau voor genealogie.