De regenten-kamer was toen de opkamer boven de kelder aan de oostkant van het oude gebouw van omstreeks 1583.
Het maken van reparatiewerk, vervanging van kozijnen e.d. werd veelal aanbesteed en heet dan: koopwerk. Een bestek
van dit soort werkzaamheden dat bewaard is gebleven betreft de vervanging van een aantal kruiskozijnen en de
gevelwijziging van het noordelijke (oude) gebouw aan de binnenplaats in 1747. In dit gebouw werd op de begane grond
de moederskamer ingericht tot vrouwenzaal, terwijl de latere vendu-zaal toen waarschijnlijk als eetzaal in gebruik
was, van welke zaal en van de rest van de oostvleugel de kozijnen al eerder moeten zijn gewijzigd in schuiframen. De
oude gevel aan de binnenplaats is gedeeltelijk zichtbaar op de tekening van Pronk. De nieuwe gevel werd voorzien van
een ingangspartij met pilasters en kroonlijst, met aan weerskanten daarvan twee brede raamkozijnen en nagenoeg in de
hoeken nog een deurkozijn met bovenlicht. Op de verdieping kwamen drie schuifraamkozijnen. Het bestekhoofd luidt:
Bestek voor de Hrn Regenten van het oude mannen en vrouwen huys wegens het maken en setten van drie groote
deurkosijnen en twee groote schuyfkosijnen. Nevens nog drie schuyfkosijnen daer boven mitsgaders nog 16 dito
schuyfkosijnen en laastelijk nog 2 kleine kosijntjes in de Toorn.
Het aantal van 16 heeft betrekking op de kozijnen van de westvleugel uit 1617. Aan dit bestek is toegevoegd een aantal
consideratien en remarques op t bestek van de baas Berkhout omtrent de te makene schuyframen en zelfs nog eens:
nadere remarques op t bestek.
De toevoegingen en kleine wijzigingen zijn kennelijk door één der regenten geschreven; de laatste wijziging hield in
dat de opgeklampte deuren paneeldeuren moesten worden; deze wijziging werd aangenomen voor 6 gulden en 4 stuivers.
Naast dit bestek, dat strikt over het timmerwerk handelt, is er ook het: Besteck waar naar de E. Heeren Regente
van t Sint pietershof wille aenbesteeden 't arbeyts loon van t metselen vant voorwerck van de vrouwe saal aen de plaats
/ alsnog t aenstoppe en losbreeken van 16 kosijne in de wester galderij en 2 in t toorntje en nog uyt breeken en weder
vol werken van de harsteene lijst onder de kosijne van deselve galderij. Uit dit bestek blijkt dat de gevel van de
vrouwenzaal geheel werd gesloopt en opnieuw gemetseld. De regenten hadden verordonneerd, dat: Dit werk sal uyterlijk
gedaan moeten wezen 10e aug. 1747, alles op keur en schouw volgens 't bestek en sal alsdan contant werden betaalt.
Het rekeningenboek vermeldt dan op 12 Aug. '47:
Betaalt aan Jan Hermansz Schagen, baas metselaar voor t metselen van d gevel aan de moederscamera het
aanvullen van d cosijns op de westergallerij aanbesteed op den 4-3-1747 benevens t leveren van drie blauwe steen en drumpels de glasen hiervoor de cosijne en ramen kosten |
278.12.4 249.19.8 698.10.- |
Ter verduidelijking moge dienen dat het bestek werd geschreven door degene die het werk maakte. Als dit bestek en de prijs accoord waren voor de opdrachtgevers was het werk aangenomen. Een enkele maal vinden we dan twee bestekken van hetzelfde werk.
6 Juli 1748 | Aan Jan Schagen voor het metselen van de rollaagh om t velt buyten | 55.-.- |
Toen is dus waarschijnlijk de op de tekening van Pronk aanwezige schilderachtige tuinindeling gewijzigd naar de mode van de tijd. |
||
23 Juni 1753 |
Voor het aanbrengen van 3 nieuwe kappen op de schoorstenen van 'het voorwerk' (= gebouw aan het dal), bestaande uit ijzerwerk, het bekleden, timmer- en metselwerk, totaal |
826.8.4 |
11 Mei 1755 |
Voor een extra swaare ijsern schoorsteen, geplaast in de regente kamer, daarbij een geslagen haartplaat, te samen |
84.-.- |
De tegenwoordige regentenkamer moet
dus omstreeks deze tijd zijn ingebouwd in het zuidelijke deel van de latere
vendu-zaal, boven de kelder. De hoge rekeningen van deze en andere verbouwingen waren niet zo gespecificeerd dat de
werkzaamheden aan de regentenkamer er uit konden worden gehaald. Ze lopen echter door tot in het jaar '70 en daarna.
Van de binnenbetimmering en het plafond zijn in het archief wel de ontwerptekeningen aanwezig. Het werk is niet geheel volgens deze tekeningen uitgevoerd. Met name het plafond is iets anders verdeeld en van de
tekening van de noordwand (met het 'boevet' of de buffetkast) is de keuze gevallen op de rechts onder aangegeven
afwerking. Het werd een zeer fraai geheel, dat blijkens onderzoek in één kleur, rood, was geschilderd. Het
rekeningenboek vermeldde hierover:
9 Juli 1768 | Aan Joh. Remmits en Zoon voor Goutleer volgens rekening | 236.9.8 |
aan Wijnand Stevens voor het behangen van de kamer |
24.6 | |
Voorts zijn er dat jaar nog bedragen uitgegeven voor vier koperen kandelaars, waar na aftrek van de prijs van 18 pont ingeleverd oud koper voor werd betaald |
4.-.8 | |
En in October naast betalingen aan verbouwingen een rekening betaald aan Dirk Langeraat Junior voor een spiegel een bedrag van | 90.-.- | |
3 Nov. 1769 |
Aan Daniel Renes voor het beschilderen van het Blaffon (plafond regentenkamer) |
175.-.- |
Hij maakte de plafondbeschildering met allegorische voorstelling van Abundantia, de Romeinse Godin van de overvloed
en Mercurius, de God van de handel, en symbolen van St. Pieter.
Omstreeks 1770 is er voor de stoep voor de hoofdingang een copie van een prijsopgaaf met tekening gemaakt. Er wordt
aangeboden:
Drie blauwe Aarduyne Sarken die samen lang zijn 38 voet yder breet 7 voet / houden in maat 266 voet / dik ses duym / met de lijst van voren en 2 lijsten op de zijde aangewerkt / bedragende de voet 22 st. | 292.32.- |
een blauwe drumpel van 14 a 8 d. lang 6 voet met een lijst van voren bedragt | 9.-.- |
Voor transportkosten en leggen van de stoep, het verwijderen uit de oude- en herplaatsen in de nieuwe stoep van een bestaand ijzeren hek berekent men dan nog | 50.-.- |
Of het werk uitgevoerd is moet ik betwijfelen, want het is niet vermeld bij de betalingen en bovendien liggen er
in 1882 (tekening Meijer) vierkante hardstenen tegels. In 1777 is er wel een rekening van beeldhouwer Reynier Spruyt,
maar het werk aan de stoep zou steenhouwers werk zijn geweest.
De betalingen in deze eeuw aan verbouwings- en onderhoudswerken, meerdere malen enkele duizenden guldens belopend,
komen jaarlijks in het betaalboek voor. Maar ook het onderhoud van de oudjes kostte geld. Meestal kochten zij zich in
het tehuis in, middels in obligaties en pandbrieven belegd geld. De regenten hebben, vooral het laatste kwart van de
eeuw, vele hiervan ingelost. Ook op andere wijze probeerden zij de inkomsten te verhogen, zoals in februari 1771 wanneer
zij verhoging krijgen van het jaargeld voor in de aan het Oude-mannen-en vrouwenhuis verknochte bewaar- en
verbeterplaats voor innocente en gedebancheerde personen, gemeenlijk genoemd het Vierkant.
Maar alle inlossingen, verhogingen en verzoeken om steeds meer subsidies ten spijt, liep de schuldenlast zo hoog op
dat in 1797 uitstel van betaling moest worden aangevraagd. En in 1798 gelastte het Provicioneel bestuur van Holland
dan ook het opheffen van het Oude mannen- en vrouwenhuis.