Direkt na de oorlog ontstond er een enorme toename van het aantal geboorten en ook daarna bleef de
bevolkingstoename zeer aanzienlijk. Met de welvaartstoename groeiden de eisen, die een ieder aan het
leven stelt, in aard en omvang. De traditionele waarden werden opnieuw ter diskussie gesteld en
verloren bij deze herwaardering vaak veel van hun invloed. De uiterst snelle technische vooruitgang
gaf vele bedrijven nieuwe ongekende mogelijkheden, noodzaakte andere tot vaak moeilijke aanpassingen
en dreigde voor een aantal vaak oude bedrijfsvormen de bestaansgrond te vernietigen.
Dit alles had ook zijn invloed, zij het soms wat vertraagd, op West-Friesland, zowel op het agrarisch
gebied als op de bewoningscentra. De agrarische bedrijven moesten groter of intensiever geleid worden,
waardoor het aantal arbeidsplaatsen in deze sektor afnam. De gevolgen hiervan waren drieledig. De
traditionele bedrijfsopvolging werd steeds sterker doorbroken en gelijktijdig hiermede groeide de
behoefte aan vervolgonderwijs.
Uit het arbeidsoverschot ontstond een aanzienlijke pendel naar het Zuiden van de provincie.
En tenslotte ontstond een duidelijke behoefte om nieuwe werkgelegenheid in het eigen gebied te
scheppen.
In het dicht bevolkte zuiden van de provincie met zijn sterke ekonomische bedrijvigheid dreigde de
zaak onverantwoord dicht te groeien en ontstonden nogal vage plannen om te komen tot een meer
evenwichtige spreiding van mensen en aktiviteiten over het betrekkelijke ruime noorden en dus ook
West-Friesland.
De toenemende welvaart en massakommunikatie werkte, zij het opnieuw vertraagd, ook door in deze
regio, waardoor het leefklimaat, de woonsituatie en het verzorgingsniveau kritischer werden bekeken
en vaak als verouderd werden afgewezen.
Dit alles was mede bepalend voor wat in het oude centrum Hoorn zou gebeuren. Bovendien kwamen er twee
problemen bij n.l. het handhaven van het oude stadskarakter, het instandhouden van het oude stedeschoon,
en de ontdekking van de enorme rekreatieve mogelijkheden van de kustlijnen van het toekomstige
randmeer.
De ontwikkeling van Hoorn in de periode van 1960-1970 laat zich alleen begrijpen tegen de achtergrond
van het verleden en de problemen van deze tijd.
Reeds in de jaren 1950-1960 werd ook veel aandacht besteed aan de stadsontwikkeling, maar de nadruk
lag toen heel duidelijk op het oplossen van de eigen plaatselijke problemen. Na 1960 veranderde
langzaam het inzicht in die zin, dat men zonder de lokale situatie te vergeten, duidelijker de
regionale taak ging beseffen.
Dat het zoeken van een evenwicht tussen de plaatselijke taken en het werken voor een groter geheel
nogal eens aanleiding gaf tot een zekere spanning is te begrijpen. Het is eveneens duidelijk dat deze
veranderde inzichten in het omringende gebied niet altijd begrepen werden en soms de oorzaak waren
van velerlei misverstanden en soms van een reëel uitgesproken wantrouwen.
Een van de eerste taken was het bevorderen van de woningbouw. Behalve de vele technische,
organisatorische en economische moeilijkheden en de rijstebrijberg van voorschriften bestonden er in
deze stad nog een aantal bijzondere problemen. De begrenzing van de gemeente Hoorn was uiterst krap
en behalve Hoorn-noord kon alleen het westelijk gebied 'de Grote Waal' worden bebouwd. Maar dit
laatste deel van de gemeente lag zeer laag en had een slechte grond, waardoor de kosten van het
bouwrijpmaken zeer hoog werden.
Bovendien wilde men niet zonder meer huizen bouwen, maar een volwaardig woonklimaat scheppen. Om dit
te bereiken moest in de plannen grond worden vrijgehouden voor winkels, scholen, maatschappelijke
aktiviteiten enz. Ook dit werkte verhogend op de grondprijs en plaatste de stad in een ongunstige
concurrentiepositie ten opzichte van de omringende dorpen.
Met veel inspanning werd in de jaren 60-70 toch begonnen aan de bouw van 1632 woningen, waarvan er
1452 klaar kwamen.
Door onbewoonbaar verklaring, sloop enz. nam het aantal oude woningen af met 207 stuks, zodat de
werkelijke vermeerdering 1247 woningen bedroeg. Dit alles vroeg een investering van ruim
ƒ 30.000.000 (zie tabel I).
Deze toename van het aantal hieuwe woningen betekent ook dat van de nu aanwezige woningen (5200)
bijna 25% bestaat uit nieuwbouw uit de periode 1960-1970. Toch was de variatie in de woningbouw te
klein. De vraag naar goedkopere woningen was zo groot, de beschikbare ruimte zo klein, dat in de
premie-sector en in de vrije-sector in verhouding te weinig woningen konden worden gebouwd.
Niet alle nieuwe woningen kwamen ten goede aan de woningzoekenden. Het onderwijs, de nieuwe
industrieën en vele andere aktiviteiten eisten hun deel van de nieuwbouw. Hetzelfde gold voor een
aantal middenstanders die letterlijk uit hun zaak groeiden. Ook was een deel van de nieuwbouw bestemd
voor Amsterdamse ingezetenen, nieuwbouw, die tot stand gekomen was in samenwerking met de gemeente
Amsterdam.