Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Van rijmen en dichten (11)

Hier slaat de dichter "de eerste laan" in. Dat zal een der boomlanen zijn. Hij wil naar huis, maar zal nog een vijftigtal coupletten schrijven vóór hij zo ver is. Hij ontmoet de eigenaar van een lusthof en vraagt in zwierige taal

......"Oorelof,
(Daar wy by toeval u ontmoeten)
Om in den ingang van uw' hof
U met eerbiedigheidt te groeten,
En toe te wensen, dat een vriendt
Kan wenschen, en tot Vreede dient."

De tuin wordt bezichtigd. Geen plant of dier wordt overgeslagen. Alle worden uitbundig bezongen, de geschoren "Taxis", de bonte "Pruym". de "Moerebes", de Druyf", de "Honig-byën"; maar ook de tuinornamenten: de vijver van "witt' en swarten steen", voorzien van "spiegels van Kristal",

"Deez' Triton met verheven staart
Door een gekronkelt, en gevlochten
Praalt hier in 't midden naer zyn' aert
Omringd met Land- en Zeegedrochten;
Een Schulpkaros verbeeldt zyn' throon,
En dryft in kristallyne stroomen;
De dart'le vischjes zyn gewoon
Rontom dien schulp ter aas te koomen;
Maar als hy op zyn' hooren blaast,
Die gantsche Hof stoet woelt en raast.

De wal rondtom deez' watergang
Bestaat uyt Rots- en steen-gewaszen,
De Schildpadt, Hagedis en Slang
Op vyandt, en op onraadt passen:
Verscheide zoort van mineraal,
En spiegels (die als Diämanten
Vlug schitt'ren door een' Zonne-straal)
Vertoonen pracht aan alle kanten:
Vier vleug'len van Taxis-groen
Omzingelen dit Hof-fatzoen."

Langs bovenmatig bezongen Anemonen, Renonk'len, Lely, Naagelplant, Hyazint, Zonne-blom, Duyzentschoon, Akolei gaan we via Perzik, Abrikoos en Okkernoot naar spinnen en torren, verwijlen daarna uitvoerig bij een mierennest, waarna de dichter ook de mol een strophe waardig keurt:

"De mol, die hier voor ons gezicht
Vroet in den swarten grondt en aarde,
Is blindt, en derft het Zonnelicht
Zoo dierbaar, en zoo hoog van waarde:
Dus is een yeder geest'lijk blindt,
Die vroet in 's weereldts ydelheden,
En heure Poppekraam bemindt,
En gaat daar in zyn' tydt besteeden:
Voorwaar hy mist het waare goedt,
En 't heilzaam licht in zyn gemoedt."

De tijd dringt. We moeten afscheid nemen en doen dit uitgebreid:

"Bedank den Thuynheer zeer beleeft,
Die U 't geheim der bloemsierraaden,
En plantgewassen zoet'lyk heeft
Vertoont in hunne kracht, en zaaden.
Aai laat ons nu maar heenen gaan,
Eer wy de poort geslooten vinden."

"Beleefde heer en vrindt!
gy moet Van ons eerbiedig zyn gegroet.
Wy luystren niet naer uwen mondt,
Noch naer uw' hupze en zoete streeken;
De Zonne kust den horizont,
En is al ver van ons geweeken:
Vaar wel! en houdt ons tog niet op:
Lang moet gy in gezontheit bloeiën
Met lyf en ziel in vollen top,
Uw thuyn ook als een beemde groeiën
In vrucht, en bloem tot 's Hemels eer;
Vaar wel noch eens! beleefde Heer."

Hoewel

"de held're blanke Maan
Nu speelt door blaaderyke boomen,"

duurt het nog geruime tijd voordat de wandelaar zich heeft losgerukt van

"een' geurige zieringh 1),
Wier reuk gaat menig bloem te boven,"

Koepoort

1) Sering.