Nadat als tweede het "Toneel ofte beschryvinge des Landts en der steden van Holland ende
Westfriesland, beginselen ende voortganck" van Boxhoorn was verschenen, was de weg geopend voor
de eigenlijke arcadia, beginnend met Mr. Johan van Heemskerk's "Batavisch Arcadia", waarin enige
herders en herderinnetjes "onder 't soet van minnepraetjes" een speelreisje maken.
Het hek was van de dam; een ware zondvloed van arcadia stortte zich over het Nederlandse volk uit.
Het is hier niet de plaats om daarop verder in te gaan. Wij zijn in Hoorn en in Hoorn zullen we
blijven, en wel in gezelschap van R. Westerop, een Hoorns burger, die in 1728 een wandeling
ondernam, een wandeling die velen na hem maakten en ook thans nog maken en waarop de dichter ons
minzaam noodt hem te vergezellen. Hij legt zijn indrukken neer in een gedicht en laat dat drukken
en "met kopere platen versieren" bij Jacob Duyn, boekdrukker op 't Oude Noord. Westerop trad
hiermede in het voetspoor van vele voorgangers en had volop gelegenheid gehad zich de stijl der
Arcadia eigen te maken. Zelf naar goede trant Hoorns chauvinist ben ik bereid zijn werk te prijzen,
doch ik veroorloof me niettemin het "baas boven baas" te erkennen en wil daarom, op gevaar af in
een anti-climax te geraken, enkele strofen laten voorafgaan uit een der bekendste gedichten van
de 17de eeuwse dichter Constantijn Huygens, geschreven in 1621 en getiteld:
Batava Tempe, 1)
't Voor-Hout
Van
's Gravenhage
Lente
'k Sie die onlanghs doove 2) struycken
En soo menig' schraelen tack,
In een' oogenblick ontluycken,
Weinigh min als onder dack 3):
Onbegrypelick vermogen
(Spreeck ick dan den Hemel aen)
Hoe veel meer besien ons' oogen
Dan ons' herssenen verstaen!
Somer,
Morgenstond
Hier is alle Dier ontslapen 4),
Hier is 't Krekeltjen aen 't gaen,
Hier begint de Spreeuw te gaepen,
Hier is 't Quackeltjen aen 't slaen,
Hier de Nachtegaal aen 't neuren,
Hier de Distel-vinck in swangh 5),
Hier de Tortel-duyf aen 't treuren,
Hier de Lyster aen den sangh.
Somer,
Avondstond
Dauw en doncker zyn aen 't sacken
Son en Hoenderen te Koy,
Alle gevels, alle tacken,
Alle Meisjens even moy,
Alle kaeckjens even bloosigh,
Alle ooghjens even gauw 6)
Alle lipjens even roosigh,
Alle mondtjens even nauw.
Herfst
Dan sal dack en tack staen schreyen
Met een' vochten Herfsten-traen,
Dan sal stof in sleyck verldeyen,
Dan sal dauw in mist vergaen,
Dan sal yeder blaedtjen spreken
Dat het Linden-rys ontswaeyt 7),
Meiskens, leert den hooghmoed breken,
Alle schoon in 't-oogh 8) verwaeyt.
Winter
Maer, laet Maend en Jaer verouwen,
Laet verdorren al dat groeyt,
Laet het lochten-vack 9) verkouwen,
Laet verkorsten al dat vloeyt,
Noch al pleit ick voor mijn' Linden,
En haer winter-grauwe rys 10),
Sonder oyt ververwt te vinden
Schoonder groen in schoonder grys.
In hoeverre Westerop's kabbelende verzen al of niet achter staan bij het werk van de puntige Huygens, zij aan 's lezers oordeel overgelaten.
1) Tempe: in de Oudheid een prachtig dal in Thessalië. Noord-Griekenland.
2) Doove; schijnhaar levenloze.
3) Dan in een broeikas.
4) Ontwaakt.
5) Aan de gang.
6) Levendig.
7) Ontvalt.
8) Het zichtbaar schone.
9) Luchtruim.
10) Takken.