Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Van Franse stadsschool tot Gemeentelijke ULO (4)

Onderwijswetten in de negentiende eeuw (1806 - 1889)

Overgang van Franse school naar mulo

In de loop van de negentiende eeuw worden verschillende schoolwetten aangenomen. Deze bepalen de ontwikkeling van het lager onderwijs, waartoe ook de Franse scholen worden gerekend. Geleidelijk gaan de Franse scholen over in scholen voor ‘meer uitgebreid lager onderwijs’ (mulo).

De Bataafse Republiek

In 1795 wordt Nederland onder de naam Bataafse Republiek een eenheidsstaat, met een centrale regering in Den Haag. Ook het onderwijs wordt voortaan geregeld vanuit Den Haag. In 1799 wordt J .H. van der Palm aangesteld als Agent van Nationale Opvoeding. Hij krijgt de taak het onderwijs in de republiek te hervormen. Op basis van zijn voorstellen wordt de eerste Nederlandse schoolwet opgesteld, die op 15 juli 1801 van kracht wordt. In 1803 en 1806 wordt de wet aangepast. Deze laatste versie blijft gehandhaafd tot 1857. Deze eerste nationale schoolwet legt een stevig fundament voor het lager onderwijs in de negentiende eeuw.

J.H. Van der Palm
J.H. van der Palm, Agent van nationale opvoeding van 1799 tot 1805

In de wet staat onder meer dat op de lagere scholen les gegeven moet worden in lezen, schijven, rekenen en Nederlandse taal. De onderwijzer mag geen godsdienstles geven. De wet maakt onderscheid tussen openbare, dat wil zeggen door de overheid gefinancierde scholen, en bijzondere scholen, die door particuliere instellingen worden onderhouden.

De wet besteedt veel aandacht aan de onderwijsgevenden. Zij moeten aan een aantal eisen voldoen en examen afleggen om hun geschiktheid aan te tonen. Lagere overheden moeten ervoor zorgen dat onderwijsgevenden van hun loon rond kunnen komen en niet gedwongen zijn bijbaantjes aan te nemen of afhankelijk zijn van het schoolgeld dat de ouders betalen. Bovendien hebben gemeenten de taak te zorgen voor het oprichten en in standhouden van goede schoolgebouwen.

Een belangrijke pedagogische verandering in de introductie van klassikaal onderwijs en het schoolbord. De leerlingen worden op basis van hun niveau verdeeld over drie klassen. De overgang naar een volgende klas gaat via een examen. 

Het toezicht op de scholen komt in handen van door de staat benoemde schoolopzieners, die toezicht houden binnen een bepaald district. Grote steden zijn verplicht een plaatselijke schoolcommissie in het leven te roepen. Voor kleine plaatsen is dit facultatief.

Klaslokaal ca. 1850
Klassikaal onderwijs met behulp van het schoolbord is begin 19e eeuw nieuw

Schoolwet van 1857: introductie meer uitgebreid lager onderwijs

In de grondwet van 1848 wordt het recht om bijzondere scholen op te richten vastgelegd. Deze bepaling wordt na negen jaar eindelijk ook verankerd in de nieuwe schoolwet van 1857. Doordat de overheid echter geen geld uit wil trekken voor dit type onderwijs, blijft de positie van het bijzonder onderwijs problematisch en duurt de schoolstrijd voort. Hier komt pas in 1920 een einde aan, als het openbaar en bijzonder (lager) onderwijs financieel worden gelijkgesteld.

Daarnaast zorgt de wet van 1857 voor een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Naast de traditionele vakken lezen, schrijven, rekenen en Nederlandse taal wordt het onderwijs in de volgende vakken verplicht: geschiedenis, aardrijkskunde, kennis der natuur, vormleer [soort meetkunde] en zingen. Daarnaast noemt de wet een aantal facultatieve vakken: moderne talen, wiskunde, landbouwkunde, gymnastiek, tekenen en handwerken voor meisjes. Scholen die een of meer van deze vakken aanbieden worden gerekend tot het meer uitgebreid lager onderwijs (mulo).

De wet van 1857 legt de verantwoordelijkheid voor het lager onderwijs vrijwel geheel bij de gemeenten. Gemeentebesturen moeten ervoor zorgen dat er voldoende scholen zijn om aan de behoefte aan openbaar onderwijs te voldoen, benoemen het onderwijzend personeel, stellen de salarissen vast en benoemen plaatselijke schoolcommissies voor het toezicht. De kosten van het openbaar onderwijs komen geheel voor rekening van de gemeenten; slechts in noodsituaties springen provincie en rijk bij.

In de wet van 1857 wordt tevens vastgelegd dat de Franse scholen tot het lager onderwijs gerekend moeten worden en niet tot het middelbaar onderwijs, zoals de Latijnse scholen.

De schoolwet van 1878: rijkssubsidie voor het lager onderwijs

Ook de door de liberale minister Kappeyne van de Coppello tot stand gebrachte schoolwet van 1878 zorgt voor een kwaliteitsimpuls voor het lager onderwijs. Het vak nuttige handwerken voor meisjes wordt verplicht, waarmee de onderwijzeres een vaste plaats in de lagere school krijgt. De overheid dringt er ook op aan dat de lagere klassen les krijgen van een onderwijzeres.

Minister Kappeyne van de Copello
Minister Kappeyne van de Coppello

Schoolhoofden krijgen duidelijk omschreven taken, zoals het opstellen van een leerplan. De salarissen gaan omhoog en kwekelingen kunnen niet langer ingezet worden als leerkracht. Bovendien worden de klassen kleiner. Eenmansscholen mogen niet meer dan 30 leerlingen tellen. Gewone lagere scholen mogen niet meer dan 400 leerlingen tellen.  Om gemeenten in staat te stellen aan de eisen van de nieuwe wet te voldoen, subsidieert het rijk 30% van de kosten voor het lager onderwijs.

Opmerkelijk is dat in de wet van 1878 niet meer gesproken wordt over ‘meer uitgebreid lager onderwijs’. De mogelijkheid om naast de verplichte vakken van het lager onderwijs extra vakken te geven, blijft echter gehandhaafd.

In de praktijk blijft het mulo dus gewoon bestaan. Tegen 1900 neemt de populariteit van dit onderwijs zelfs sterk toe, vooral als er enige subsidie voor vrij komt. De overheidssubsidies blijken zo aantrekkelijk, dat menig onderwijzer zich haast om zijn school een zo uitgebreid mogelijk leerplan te bezorgen.

Schoolboek Suriname
Schoolboek uit 1879

De schoolwet van 1889: tekenen en gymnastiek verplicht

De wet van 1889 van de confessionele baron Van Mackay zorgt ook voor enkele belangrijke veranderingen. Ten eerste ontstaat de mogelijkheid van subsidiëring van bijzondere scholen. Verder worden gymnastiek en tekenen toegevoegd aan het verplichte vakkenpakket.