Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Van Franse stadsschool tot Gemeentelijke ULO (2)

De Grote school en ‘bijscholen’ (1359 – 1777)

De parochieschool

In 1359 geeft Albrecht van Beieren als bestuurder van de graafschappen Zeeland en Holland aan onderpastoor Andries Gherbrantszoon toestemming in Hoorn een school te onderhouden. Met de oprichting van deze school wordt voldaan aan een van de besluiten van het concilie van 1215. De kerkvergadering besloot toen onder meer dat aan iedere parochie een elementaire school verbonden moest zijn.

Albrecht van Beieren
Albrecht van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen

Waarschijnlijk is deze parochieschool niet de eerste school in Hoorn. In een oorkonde van 26 november 1339 is namelijk al sprake van een school in Hoorn die onder de hoede gesteld is van de deken van West-Friesland, die er voor moet zorgen dat de school door een geschikt persoon wordt beheerd. Over de school zelf is verder niets bekend.

In 1396 geeft Graaf Albrecht de stad Hoorn het recht zelf onderwijzers aan te stellen aan de parochieschool, zodat er in feite sprake is van een stadsschool. Dat neemt niet weg dat er een nauwe band blijft met de kerk. De jongens van de stadsschool vormen het kerkkoor. Ze repeteren op school de liederen die in de mis in het Latijn gezongen worden.

Als onderwijzers worden zowel geestelijken als leken aangesteld. Het loon van de schoolmeesters komt van het schoolgeld dat de ouders voor hun kinderen betalen. Als dat te weinig oplevert, moet de stad bijspringen. De stadsschool wordt vanaf het begin van de zestiende eeuw aangeduid als de ‘Grote school’.

Middeleeuwse school
Een middeleeuwse monnik onderwijst vier jongens

Leerstof

Over het algemeen wordt op een dergelijke school tot in de zestiende eeuw, naast het onderricht in lezen en schrijven, les gegeven in grammatica (van het Latijn), retorica (spreekvaardigheid in het Latijn) en logica. Bovendien krijgen de leerlingen muziekles, vooral zang.

De school is bestemd voor jongens van zeven tot vijftien jaar; onderwijs aan meisjes vindt plaats in de privésfeer. Een ‘grote school’ telt acht klassen, die gebaseerd zijn op leerstof, niet op leeftijd. Leerlingen beginnen in klas 8 en eindigden in klas 1.

Opkomst 'bijscholen'

In de vijftiende en zestiende eeuw neemt de handel van Hoorn met de Oostzeelanden, Frankrijk en Engeland sterk toe. Daarmee ontstaat behoefte aan meer op de praktijk gericht onderwijs. In de handel is de kennis van Latijn, logica en muziek van weinig waarde. Als gevolg hiervan beginnen particuliere schoolmeesters hun eigen schooltje. Deze scholen worden ‘bijscholen’ of ‘onderscholen’ genoemd.

Jan Steen straffende schoolmeester
Jan Steen, Straffende schoolmeester (ca. 1660)

Het stadbestuur ziet deze ontwikkeling met lede ogen aan want de stadsschool verliest leerlingen aan de bijscholen. Dat betekent dat er minder schoolgeld binnenkomt en de stad het salaris van de schoolmeester moet aanvullen. Het stadsbestuur gaat niet zo ver om de bijscholen te verbieden, maar eist van ouders die hun kind naar een bijschool sturen wel dat zij ook volledig schoolgeld betalen aan de schoolmeester van de stadsschool.

Ondanks de tegenwerking van het stadsbestuur bloeien de bijscholen, waar waarschijnlijk ook meisjes onderwijs volgen. Particuliere schoolmeesters moeten zelf zorgen voor een ruimte waar les gegeven kan worden.

Oprichting Latijnse school

Naast de Grote school en een aantal bijscholen kent Hoorn sinds 1575 ook een Latijnse school. Deze wordt opgericht om kinderen van Hoornse burgers voor te bereiden op een studie aan de universiteit van Leiden, die op aandrang van Willem van Oranje in januari van datzelfde jaar van start is gegaan. Om de positie van de Latijnse school veilig te stellen, verbiedt het stadsbestuur particuliere schoolmeesters les in Latijn te geven.

Middeleeuwse school
Henricus Bruno, rector Latijnse school te Hoorn van 1649 tot 1660

Geloofsbelijdenis

Hoorn kiest in de strijd tegen de Spanjaarden in 1572 de kant van Willem van Oranje. Dat betekent dat de besluiten die de eerste Provinciale Synode van Holland en Zeeland in  1574 neemt met betrekking tot het onderwijs, ook in Hoorn moeten worden uitgevoerd.

De Synode heeft vastgesteld dat het van groot belang is dat er goede lagere scholen zijn en dat dominees ervoor moeten zorgen dat ze worden opgericht. Het plaatselijk bestuur moet de schoolmeesters aanstellen en ze een van tevoren vastgesteld loon betalen. De schoolmeesters dienen de geloofsbelijdenis te onderschrijven en de jeugd de catechismus te onderwijzen. Als ze dat weigeren worden ze niet benoemd of krijgen ze ontslag.

De Hoornse Grote school gaat in 1777 over in de nieuw opgerichte Stads- en diaconiescholen, die op 11 oktober van dat jaar van start gaan.