De conservatieve politicus Anthony Gerhard Alexander ridder van Rappard (1799-1869) zorgt er als
minister van Binnenlandse Zaken voor dat in 1857 de Wet op het lager onderwijs wordt aangenomen.
In artikel 1 van deze wet staan de vakken waarin de scholen les moeten geven. Dat zijn: lezen, schrijven, rekenen, vormleer, Nederlandse taal, aardrijkskunde, geschiedenis, kennis van de natuur en
zingen.
Scholen mogen het onderwijsaanbod uitbreiden met een of meer van de volgende vakken: levende
talen, wiskunde, landbouwkunde, gymnastiek, tekenen en handwerken voor meisjes. Scholen die dit
doen mogen zich school voor meer uitgebreid lager onderwijs (MULO) noemen.
Ruim twintig jaar na de wet van Van Rappard komt er een nieuwe wet voor het lager onderwijs. Hierin
komt de term ‘meer uitgebreid lager onderwijs’ niet meer voor. De mogelijkheid om het onderwijsaanbod uit te breiden met extra vakken blijft echter gewoon bestaan.
Het MULO voorziet duidelijk in een behoefte en begint zich steeds meer te ontwikkelen tot een zelfstandige onderwijsvorm in het verlengde van het gewone lager onderwijs. Deze situatie krijgt een wettelijke basis als in 1920 weer een nieuwe lager-onderwijswet wordt aangenomen.
Deze wet onderscheidt vier soorten lager onderwijs: gewoon lager onderwijs,
vervolgonderwijs, uitgebreid lager onderwijs en buitengewoon lager onderwijs.
Voor elke soort wordt precies vermeld hoeveel jaar deze minimaal duurt en
wat de verplichte en facultatieve leervakken zijn. Het uitgebreid lager onderwijs
(ULO) wordt expliciet aangeduid als een vorm van vervolgonderwijs:
"Het uitgebreid lager onderwijs, voor zover het geheel of gedeeltelijk uit
openbare kassen wordt bekostigd, wordt gegeven in scholen met ten minste drie
achtereenvolgende leerjaren, aansluitende aan het zesde leerjaar ener school
voor gewoon lager onderwijs."
Het leerplan omvat: lezen, schrijven, rekenen, Nederlands, vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde,
kennis der natuur, zingen, tekenen, gymnastiek, nuttige handwerken (meisjes). Aangevuld met ten
minste drie van de volgende vijf vakken: Frans, Duits, Engels, wiskunde en handelskennis. Facultatieve vakken zijn: algemene geschiedenis, handenarbeid, landbouwkunde, tuinbouwkunde, vrouwelijke
handwerken en huishoudkunde. In de wet staat hoeveel uren er wekelijks aan de verschillende vakken besteed moeten worden.
De wet van 1920 is voor Hoorn aanleiding voor het stichten van een openbare ULO. Op 2 augustus
1921 stemt de gemeenteraad in met een voorstel van B&W dat voorziet in een reorganisatie van het
openbaar lager onderwijs. Deze wordt niet alleen ingegeven door de nieuwe wetgeving maar ook door
het feit dat de klassen van de openbare lagere scholen te groot zijn.
Het raadsbesluit houdt in dat de leerjaren zeven, acht en negen van Gemeenteschool 3 aan de Draafsingel worden afgesplitst en met ingang van 1 september 1921 als zelfstandige school voor ULO elders worden ondergebracht. In het besluit staat dat de leerlingen voorlopig les krijgen in een of meer
van de schoolgebouwen aan de Muntstraat, de Kruisstraat, het Kerkplein en het Nieuwe Noord. Dit in
afwachting van een eigen gebouw.
Gemeenteschool No.2 in de Muntstraat in 2009
Het besluit van 1 september houdt ook in dat de lagere school aan de Muntstraat gesplitst wordt in twee scholen. Gemeenteschool 1 komt links in het gebouw en rechts komt een nieuwe school, Gemeenteschool 2. De school in de Kruisstraat krijgt nummer 3 en die aan de Draafsingel nummer 4. Deze situatie duurt niet lang. In 1925 wordt Gemeenteschool 2 weer opgeheven en krijgen de scholen aan de Kruisstraat en de Draafsingel hun oude nummer terug.