Spuithuis
Het verslag van de kerkbestuurders van 6 juni 1882 maakt gewag van het verpachten van een stuk grond
tegen een erfpacht van één gulden 's jaars aan de burgerlijke gemeente ten behoeve
van een spuithuis aan de noordelijke zijde van de toren. Het is de houten aanbouw aldaar met een
gepotdekselde zijweeg. Deze doet nu dienst als keuken. Vervolgens is door beide partijen een overeenkomst
gesloten. Door de burgerlijke gemeente werd deze overeenkomst geacht in kracht te zijn getreden op 1
februari 1883 en te zijn geëindigd op 1 januari 1982.
Blijkbaar is er verschil van mening ontstaan omtrent de uitleg over de duur van de overeenkomst, want
een kerkenraadsverslag vermeldt echter, dat deze overeenkomst “ten eeuwigen dage niet opzegbaar
zal zijn”. In het verslag van 6 juni 1882 wordt ook aandacht geschonken aan de veiligheid van de
Bangertbewoners. Hierin wordt n.l. melding gemaakt over de aanleg van een “weg” (lees pad)
vanaf het (nog steeds) huidige toegangshek aan de Dorpsstraat over het erf van de kerk via het Unjerpad
naar de Bangert/Koewijzend ten behoeve van het vervoer van een brandspuit.
Graven
Vóór de intreding van de “Wet op de Lijkbezorging” werd, behalve op
begraafplaatsen en kerkhoven, nog steeds, nog steeds in de kerk begraven. Het laatste was vooral nog
een voorrecht voor vooraanstaande burgerlijke en kerkelijke personen. Menigmaal kwam het voor, dat er
in de kerk rondom zo'n graf een onwelriekend geurtje kon hangen wegens onvoldoende afdichting van het
graf. Van zo'n graf zou de cliché-uitdrukking “een rijke stinkerd” afkomstig zijn.
De vroegste “Reglementen op de Burgerlijke Begraafplaatsen”, die door Blokker werden
gehanteerd waren van 1829. Dat was een gevolg van het verbod tot het begraven in kerken, dat inging op
1 januari van dat jaar. Op grond hiervan is het 1e grafboek voor het Westerblokkerse kerkhof uitgegeven.
In 1836 is in het eerste huurgraf ene Sijtje Keeman begraven zonder nadere gegevens. In 1837 werden er
eigendomsbewijzen van graven op het kerkhof uitgegeven. Dit geschiedde bij wijze van schadeloosstelling
door de burgerlijke gemeente, die toen het gebruik verbood van het begraven in de kerk. In hetzelfde
jaar vermeldt dat door de hervormde gemeente de zuidzijde voor ƒ 15,- 's jaars als algemene
begraafplaats wordt verhuurd aan de gemeente. Op enige uitzonderingen na is de zuidzijde gebruikt tot
1898. De westzijde tot de aanleg van het doortrekken over het westelijk terrein van het Unjerpad in
1882. De noordzijde is daarvoor in de plaats gekomen. Op de zuidzijde zijn nog twee graven te herkennen
n.l. het “Familie-Graf van Cs. Koeman Dzn”, zonder verdere vermelding. Het andere met de
tekst “Sijtje Groot geb. 8 sept. 1784 overl. 28 juni 1832 en haren echtgenoot Joh. Koster geb.
21 april 1784 overleden 17 juni 1867 Oud Burgemeester der Gemeenten Blokkers en Binnenwijzend en zijne
tweede echtgenote Maartje Blokdijk geb. 10 sept. 1801 overleden 22 november 1884”.
Als stoep ligt voor de toegang van het lijkenhuisje een nog vrij gave hardstenen zerk met een niet
meer volledig leesbare tektst: “Hier lijt begraven 9 … (onleesbaar) … (onleesbaar) ER
FOPSOON … (onleesbaar) is gestorven den … (onleesbaar) mei 1629 [1697?]” met het
teken … (onleesbaar) en 66 op de steen.
De noordzijde heeft als oudst traceerbare graf het graf nr. 30 met het jaartal 1865. Het traceerbare
één na oudste graf heeft nr. 20 met het jaartal 1899 en de steenhouwersnaam van Heek.
Graftombe kloosterlingen
Een bijzonder graf is de gemeenschappelijke eenvoudige graftombe aan de noordwestzijde, waar
enige tientallen geraamten van kloosterlingen van het klooster “Bethlehem” op de
dag van Allerzielen (2 november) 2010 in zijn bijgezet. Deze zijn afkomstig van de oorspronkelijke
begraafplaats op het terrein van het klooster, dat van 1483 tot ±1550 aan de Bangert lag. De
begraafplaats is aangetroffen tijdens de archeologische opgravingen van het kloostergebied in 2008/09.
Het plastiek op het grafdeksel is van de hand van Henny Bulsing.
Graftombe kloosterlingen.
Lijkenhuisje
In een overeenkomst van 1925 tussen de burgerlijke gemeente en het “Nederduitsch-Hervormde
Kerkbestuur” is er sprake van de bouw van een lijkenhuisje voor gezamenlijk gebruik, waarbij de
kerk “eigenaresse en onderhoudster” is. “Het zal de bestemming hebben tot het opnemen
en tijdelijk bewaren van lijken, welke om de één of andere reden niet in het sterfhuis
kunnen worden gebracht of bewaard”. De gemeente Blokker doet toezegging om de helft der bouwkosten
tot een maximum van ƒ 175,- bij te dragen. Het betreft het huidige bouwwerkje ten oosten van
de kerk.