Na de brand in 1838 werd de Grote Kerk herbouwd naar een ontwerp van de architect
K.G. Zocher. Veel van het oude muurwerk werd gehandhaafd, maar er kwam een nieuwe voorgevel met klassieke
zuilen. Ook deze kerk brandde af, nu door blikseminslag, in 1878
(AWG).
Dat Hoorn in 1572 de zijde van de prins van Oranje koos in de opstand tegen de Spaanse koning,
veroorzaakte grote spanningen in de stad. In 1573 werden de Hoornse burgers opgeroepen al hun koper,
brons en tin naar de Anthoniskerk te brengen, waar er kanonnen van werden gegoten voor de strijd tegen
de Spanjaarden. Van dit gebruik als kanongieterij had de kerk zwaar te lijden. Maar nadat de Spaanse
vloot in oktober van dat jaar in de slag op de Zuiderzee een gevoelige nederlaag had geleden, braken
betere tijden aan. De kerk werd hersteld en kreeg in 1616 een geheel nieuwe gevel, gebouwd in de stijl
van de beroemde bouwmeester Hendrick de Keyser. Daarna kwamen de kerkramen aan de beurt. De tien
ambachtsgilden die aan de kerk verbonden waren, schonken ieder een schitterend gebrandschilderd raam,
evenals de Admiraliteit en enkele Noordhollandse steden.
Het klokkenspel
De stadsorganist combineerde zijn functie meestal met die van beiaardier. In de Grote Kerk werd al in
1532 een spel van tien klokken gehangen, dat in de loop van de jaren voortdurend werd verbeterd en
uitgebreid. In 1670 werd besloten een spel van maar liefst 32 klokken te bestellen bij de gebroeders
Hemony, de befaamde klokkengieters. De beiaardier moest regelmatig de speeltrommel versteken om de
mechanisch gespeelde wijsjes af te wisselen. En op marktdagen, zon- en feestdagen en bij tal van
ontvangsten en partijen ging hij zelf achter het klavier zitten om het klokkenspel over de stad te
laten klinken.
Tegen het einde van de zeventiende eeuw was het gedaan met de welvaart van Hoorn. De Oosterkerk
ondervond daar de gevolgen van; het gebouw werd nauwelijks meer onderhouden. In de tweede helft van de
achttiende eeuw deelde de kerk nog even mee in de pronkzucht van die tijd. Op een galerij in Westfriese
rococo werd een reusachtig orgel geplaatst. De twee vensters aan het Grote Oost moesten daarvoor worden
dichtgemetseld.
Op deze tekening van C. Pronk uit 1727 gaat de Oosterkerk uit. De nu nog bestaande
gevel is in 1616 gebouwd. De oude was op 13 april 1603 tijdens een hevige storm finaal doormidden
gebroken (WFM).
In de negentiende eeuw raakte de Oosterkerk ernstig in verval. Dak en vensters lekten, het torentje
wankelde. Het versleten orgel werd vervangen door een kleiner instrument. Rampzalig was de sloop van
de gebrandschilderde ramen. Manden met gekleurd glas kwamen op de kerkzolder terecht en werden later
opgekocht door antiekliefhebbers en voor een deel weer in elkaar gezet. Ze zijn nu te zien in de Haarlemse
Sint Bavo; het Frans Halsmuseum en het Rijksmuseum.
De Oosterkerk werd verhuurd aan allerlei kerkgenootschappen, er werden bazars en landbouwtentoonstellingen
gehouden, concerten gegeven en soldaten gelegerd. Tenslotte was er weinig meer van over dan een bouwval.
Omdat het dak op instorten stond, werd in 1969 besloten dat provisorisch te herstellen. Daarbij werden
herenbanken, kansel en betimmeringen zo krachtdadig ‘verwijderd’, dat een groot deel van
het nog aanwezige, zeventiende-eeuwse meubilair onherstelbaar werd beschadigd. Een grondige restauratie,
die van 1978 tot 1982 werd uitgevoerd, betekende het behoud van de Oosterkerk, die inmiddels bijna
evenveel beproevingen had moeten doorstaan als haar patroon, de heilige Antonius.