… in Haarlem en Delft met den ondergang bedreigd werden, reden, waarom de afgevaardigden
dezer steden, weigerden hierover een beslissing te nemen. Een bepaald resultaat werd eerst bereikt in
1447, toen de hertog beval, dat de schadevergoeding bijeengebracht zou worden door het heffen van een
pond geld te Danzig en de andere steden van Pruisen en Lijfland, al liet ook de uitvoering van dit
bevel door wederzijdschen onwil nog lang te wenschen over. 1
In 1449 verzocht Philips de heffing van het pondgeld te schorsen voor drie jaar wegens de groote nadeelen
voor den wederzijdschen handel, 2 maar de grootmeester weigerde hieraan te voldoen, tenzij
Amsterdam, Leiden en Hoorn zich met drie Zeeuwsche steden verbonden de schadeloosstelling te
betalen. 3 De schippers, vertrouwende op het ontzag, dat men in het buitenland voor Philips
had, zeilden toch uit, maar werden in Danzig gedwongen te betalen en op allerlei manieren lastig
gevallen. 4 Daar Hoorn na Amsterdam de voornaamste handelsstad was van Noord-Holland zal
de betaling van de schadeloosstellingen den belastingdruk wel verhoogd hebben, maar de eigenlijke
oorzaak van de zware schotheffing in 1447 was toch wel de bede, die Philips eenige jaren te voren,
door de Hollandsche steden was toegestaan.
Het is hier de plaats weer wat meer licht te laten vallen op het leven binnen Hoorn's veste in het
bijzonder.
Vooral de schamele gemeente werd door bovengenoemde fiscale maatregelen zwaar getroffen. Sommige
„woeste, onbedwongen gasten rotten t'samen voor de woonhuysen van schout, burgemeesteren en
schepenen om luide te protesteeren en haer somtijds latende of sy de huysen wilden inbreken en de
Heeren doodslaen. 5
Philips beval de magistraat krachtiger op te treden en de ergste raddraaiers voor drie jaar uit Holland
en West-Friesland te verbannen, hetgeen geschiedde en wel eenig effect sorteerde, maar niet voldoende,
daar het getal ontevredenen te groot was. De eerbied voor het stadsbestuur bleef gering en de voor de
welvaart zoo noodige rust en veiligheid ontbraken geruimen tijd. 6