Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Enkele notities bij een paar Hoornse tabakskervers en -grossiers (2/6)

pijpenstanderDan waren er ook nog de zwavelstokken: dun gespleten hout, aan weerskanten gedoopt in zwavel. Het vervaardigen van dergelijke stokken was in de wintermaanden een soort huisindustrie.
Voor wie wat royaler wou waren er de waslucifers. Kleine staafjes was, met een kopje van zwavel. In de volksmond 'wassies' genoemd., die werden opgeborgen in een 'wassiesdosie'. Zo'n doosje was soms van zilver met een gekartelde rand, waarlangs de waslucifer moest worden gestreken. Volgens overlevering kon dat óók aan een werkbroek of aan een schoenzool.
De eerste fosforlucifers kwam in 1833. Maar net als vele nieuwerwetsigheden werden ook deze lucifers met argwaan en tegenzin ontvangen. Velen vonden die fosforlucifers vuurgevaarlijk. Op de Hollandse doosjes stond dan ook: 'verbrande kop valt niet af'.

De Goudse pijp heeft het tot ongeveer 1920 uitgehouden. Overigens meer als statussymbool dan uit praktische overwegingen. Op gastdagen en op bruiloften was het echt 'deftig' om uit een Goudse pijp te roken.
De bruidegom kreeg op zijn trouwdag veelal een bruigomspijp met bloemslingers en die werd soms jarenlang bewaard. Omdat die lange pijpen vooral in het werk lastig - erg breekbaar - waren rookte men liever uit een 'smeulke'; een neuswarmertje, dat driedelig was: een mondstuk of 'roer', een 'slappie' en de 'kalken' pijpekop. Nadien kwamen de Bruyerepijpen uit België, met bakeliet mondstuk en houten kop, alsmede de meerschuimen 'doorrokers'. Deze laatste waren vooral geliefd bij zeelieden vanwege de erotische voorstellingen, die bij het roken bloot kwamen...
Om de pijpekop van binnen goed schoon te kunnen maken gebruikte men 'pijperoders'. Meestal een gebogen, driekant ijzerenstaaf)e in houten heft met kerfsnee; soms van zilver, met fraaie figuren aan de steel.

Oude namen
Tabaksgrossiers. In de jaren van Jan Masereeuw waren er ook in Hoorn gevestigd. Echte grossiers. Dat wil zeggen tabakskervers, die het ingevoerde produkt zelf verwerkten. Dat was aanvankelijk handwerk. Dat er nogal wat omging in deze branche blijkt uit de naam 'stoomtabakskerverij'. Het begin van de 19de eeuw was zo'n beetje het begin van het stoomtijdperk.
Toch konden de tabaksgrossiers van rooktabak alleen niet leven. Dat kwam vooral door de opmars van de sigaar. Met tegenzin gingen sommigen er toe over om óók in sigaren te gaan grossieren. 'De pijp is nationaal, de sigaar is een indringer' ('De Oude Tijd', 1874. In de nagelaten correspondentie van Jan Masereeuw (1799-1855) - de zogenaamde 'profeet van Opperdoes' - blz. 202).